ECLI:NL:RVS:2020:625

Raad van State

Datum uitspraak
25 februari 2020
Publicatiedatum
26 februari 2020
Zaaknummer
201703471/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
  • H. Troostwijk
  • J.J. van Eck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep vreemdeling tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd door de staatssecretaris. De aanvraag werd op 20 mei 2016 afgewezen. De rechtbank Den Haag verklaarde het beroep van de vreemdeling op 29 maart 2017 ongegrond. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A.M. van Eik, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. Daarnaast werd er op 9 mei 2017 een inreisverbod tegen de vreemdeling uitgevaardigd, maar dit besluit werd op 27 juni 2018 ingetrokken. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 25 februari 2020 uitspraak gedaan. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard, omdat het geen nieuwe vragen bevatte die relevant zijn voor de rechtseenheid of rechtsontwikkeling. De rechtbank uitspraak werd bevestigd en de staatssecretaris werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

201703471/1/V2.
Datum uitspraak: 25 februari 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 29 maart 2017 in zaak nr. 16/13161 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (nu: de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid).
Procesverloop
Bij besluit van 20 mei 2016 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 29 maart 2017 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A.M. van Eik, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Bij besluit van 9 mei 2017 heeft de staatssecretaris tegen de vreemdeling een inreisverbod uitgevaardigd.
De vreemdeling heeft hiertegen gronden aangevoerd.
Bij besluit van 27 juni 2018 heeft de staatssecretaris het besluit van 9 mei 2017 ingetrokken.
Overwegingen
1.    Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000).
1.1.    Het hoger beroep gaat namelijk over een rechtsvraag die eerder door de Afdeling is beantwoord (uitspraak van 22 november 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3954, over de beoordeling van het Unierechtelijke openbare ordecriterium als artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag is tegengeworpen). Het hoger beroep biedt geen reden hierover in dit geval anders te oordelen.
2.    Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. J.J. van Eck, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Duyster, griffier.
w.g. Verheij    w.g. Duyster
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 februari 2020
664.