ECLI:NL:RVS:2020:627

Raad van State

Datum uitspraak
26 februari 2020
Publicatiedatum
26 februari 2020
Zaaknummer
201907945/1/V2 en 201907945/2/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging verblijfsrecht en ongewenstverklaring van vreemdeling

Op 26 februari 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening en op het hoger beroep van een vreemdeling. De vreemdeling had eerder, op 12 juni 2018, te horen gekregen dat zijn verblijfsrecht was beëindigd en dat hij ongewenst was verklaard door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Hiertegen had de vreemdeling bezwaar gemaakt, maar dit werd op 5 juni 2019 ongegrond verklaard. Vervolgens had de rechtbank Den Haag op 30 oktober 2019 het beroep van de vreemdeling tegen deze beslissing ook ongegrond verklaard.

De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.S. Yap, heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft echter vastgesteld dat het hoger beroep niet gericht was tegen de uitspraak van de rechtbank, omdat de vreemdeling niet had uitgelegd waarom deze uitspraak volgens hem onjuist was. Hierdoor kon de Afdeling geen inhoudelijk oordeel geven over het hoger beroep, wat leidde tot de conclusie dat het hoger beroep niet-ontvankelijk was.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen en bepaald dat de staatssecretaris geen proceskosten hoeft te vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 26 februari 2020, waarbij mr. N. Verheij als voorzieningenrechter en mr. G.A. van de Sluis als griffier aanwezig waren.

Uitspraak

201907945/1/V2 en 201907945/2/V2.
Datum uitspraak: 26 februari 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 92 van de Vw 2000, op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 30 oktober 2019 in zaak nr. 19/4951 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 12 juni 2018 heeft de staatssecretaris het verblijfsrecht van de vreemdeling beëindigd en hem ongewenst verklaard.
Bij besluit van 5 juni 2019 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 30 oktober 2019 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.S. Yap, advocaat te Bergen op Zoom, hoger beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Overwegingen
1.    Het hoger beroep richt zich niet tegen de uitspraak van de rechtbank. De vreemdeling legt namelijk niet uit waarom de uitspraak van de rechtbank volgens hem niet juist is. Daarom kan de Afdeling geen inhoudelijk oordeel geven over het hoger beroep (artikel 85 van de Vw 2000).
2.    Het hoger beroep is niet-ontvankelijk. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
II.    wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. G.A. van de Sluis, griffier.
w.g. Verheij    w.g. Van de Sluis
voorzieningenrechter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 26 februari 2020
802.