ECLI:NL:RVS:2020:629

Raad van State

Datum uitspraak
27 februari 2020
Publicatiedatum
27 februari 2020
Zaaknummer
202000864/2/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • G.M.H. Hoogvliet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot uitzetting

Op 27 februari 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening in een vreemdelingenzaak. De zaak betreft een vreemdeling die een aanvraag had ingediend om te bepalen dat haar uitzetting achterwege blijft, welke aanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen op 5 oktober 2017. De vreemdeling had bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard door de staatssecretaris op 14 maart 2018.

De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, heeft op 10 januari 2020 het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard en de staatssecretaris opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak. Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat hij de uitspraak van de rechtbank niet hoeft uit te voeren totdat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist.

De voorzieningenrechter heeft de belangen van zowel de staatssecretaris als de vreemdeling afgewogen. Hij oordeelde dat de uitvoering van de uitspraak van de rechtbank geen gevolgen heeft die moeilijk ongedaan kunnen worden gemaakt en dat de uitvoering geen onevenredige inspanning vergt. Daarom heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, tot een bedrag van € 525,00, geheel toe te rekenen aan beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Uitspraak

202000864/2/V3.
Datum uitspraak: 27 februari 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 10 januari 2020 in zaak nr. 18/1940 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 5 oktober 2017 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om krachtens artikel 64 van de Vw 2000 te bepalen dat haar uitzetting achterwege blijft, afgewezen.
Bij besluit van 14 maart 2018 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 januari 2020 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van de uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Ook heeft de staatssecretaris de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. J.A. Tegenbosch, advocaat te Best, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Overwegingen
1.    De staatssecretaris verzoekt de voorzieningenrechter de voorlopige voorziening te treffen dat hij de uitspraak van de rechtbank niet hoeft uit te voeren totdat de Afdeling op zijn hoger beroep heeft beslist.
2.    Gelet op de belangen die de staatssecretaris en de vreemdeling naar voren hebben gebracht, treft de voorzieningenrechter geen voorlopige voorziening. De uitspraak van de rechtbank strekt er niet toe dat de staatssecretaris moet bepalen dat de overdracht achterwege blijft. Uitvoering van de uitspraak heeft daarom geen gevolgen die moeilijk ongedaan kunnen worden gemaakt. De voorzieningenrechter vindt verder van belang dat uitvoering van de uitspraak van de staatssecretaris geen onevenredige inspanning vergt.
3.    Het verzoek wordt afgewezen. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    wijst het verzoek af;
II.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 525,00 (zegge: vijfhonderdvijfentwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. G.M.H. Hoogvliet, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. H. Vonk, griffier.
w.g. Hoogvliet    w.g. Vonk
voorzieningenrechter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 februari 2020
345-839.