ECLI:NL:RVS:2020:634

Raad van State

Datum uitspraak
28 februari 2020
Publicatiedatum
28 februari 2020
Zaaknummer
201909148/3/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag vreemdeling om document rechtmatig verblijf

In deze zaak heeft de vreemdeling een verzoek ingediend om een voorlopige voorziening, nadat haar aanvraag voor een document dat rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan zou bevestigen, door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. De staatssecretaris had op 26 februari 2019 de aanvraag afgewezen en het bezwaar van de vreemdeling ongegrond verklaard op 28 mei 2019. De rechtbank Den Haag had op 22 november 2019 het beroep van de vreemdeling tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, waarna de vreemdeling in hoger beroep ging en opnieuw verzocht om een voorlopige voorziening.

De vreemdeling vroeg de voorzieningenrechter om te bepalen dat de Dienst Terugkeer en Vertrek zich zou onthouden van uitzettingshandelingen, dat zij haar in bewaring genomen paspoort terug zou krijgen en dat schadevergoeding zou worden verleend voor geleden schade door een vordering om in persoon te verschijnen. De voorzieningenrechter had eerder, op 4 februari 2020, al bepaald dat de vreemdeling niet zou worden uitgezet totdat er op het hoger beroep was beslist. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd echter niet-ontvankelijk verklaard, omdat het verzoek niet betrekking had op het geding in de hoofdzaak en de vreemdeling een aparte rechtsgang had moeten volgen voor de uitoefening van bevoegdheden neergelegd in de Vw 2000.

De voorzieningenrechter heeft in zijn beslissing aangegeven dat de staatssecretaris geen proceskosten hoeft te vergoeden. De uitspraak werd openbaar gedaan op 28 februari 2020.

Uitspraak

201909148/3/V3.
Datum uitspraak: 28 februari 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
verzoekster,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 22 november 2019 in zaak nr. 19/4647 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 26 februari 2019 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vw 2000, waaruit rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt, afgewezen.
Bij besluit van 28 mei 2019 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 november 2019 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld. Ook heeft de vreemdeling de voorzieningenrechter opnieuw verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De vreemdeling heeft een nader stuk ingediend.
Overwegingen
1.    De vreemdeling heeft de voorzieningenrechter verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat de Dienst Terugkeer en Vertrek zich onthoudt van uitzettingshandelingen, dat zij in het bezit wordt gesteld van haar in bewaring genomen paspoort en dat de schade wordt vergoed die zij heeft geleden door een vordering om in persoon te verschijnen.
2.    Bij uitspraak van 4 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:349, heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bij wijze van voorlopige voorziening bepaald dat de vreemdeling niet wordt uitgezet, totdat op het door haar ingestelde hoger beroep is beslist. Voor zover de vreemdeling de Afdeling naar aanleiding van de vordering om in persoon te verschijnen van 5 februari 2020 opnieuw verzoekt om de voorlopige voorziening te treffen dat zij niet wordt uitgezet, heeft dat verzoek geen verdere strekking dan het verzoek dat al is toegewezen.
3.    Wat de vreemdeling verder verzoekt, heeft geen betrekking op het geding in de hoofdzaak. Het verzoek gaat namelijk over de uitoefening van bevoegdheden die zijn neergelegd in hoofdstuk 4 van de Vw 2000, waartegen een aparte rechtsgang openstaat.
4.    Het verzoek om voorlopige voorziening is niet-ontvankelijk. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het verzoek niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. H. Vonk, griffier.
w.g. Verheij    w.g. Vonk
voorzieningenrechter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 februari 2020
345-846.