ECLI:NL:RVS:2020:641

Raad van State

Datum uitspraak
2 maart 2020
Publicatiedatum
3 maart 2020
Zaaknummer
202001085/2/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak betreffende intrekking verblijfsvergunning

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 2 maart 2020 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening. De vreemdeling had in beroep de intrekking van zijn verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd aangevochten. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had deze vergunning op 1 maart 2019 ingetrokken. De vreemdeling maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar dit bezwaar werd op 4 september 2019 ongegrond verklaard. Vervolgens heeft de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, op 30 januari 2020 het beroep van de vreemdeling tegen de ongegrondverklaring van het bezwaar eveneens ongegrond verklaard. Hierop heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de vreemdeling niet heeft voldaan aan de verplichting om griffierecht te betalen voor het verzoek om voorlopige voorziening. De griffier had de vreemdeling in een brief gewezen op deze verplichting en hem verzocht het griffierecht uiterlijk op 25 februari 2020 te voldoen. Aangezien het griffierecht niet was betaald en de vreemdeling geen redenen had aangevoerd om het verzoek toch in behandeling te nemen, heeft de voorzieningenrechter het verzoek niet-ontvankelijk verklaard. De staatssecretaris is niet verplicht om proceskosten te vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan op 2 maart 2020.

Uitspraak

202001085/2/V3.
Datum uitspraak: 2 maart 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 30 januari 2020 in zaak nr. 19/6933 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 1 maart 2019 heeft de staatssecretaris de aan de vreemdeling verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd ingetrokken.
Bij besluit van 4 september 2019 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 30 januari 2020 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Overwegingen
1.    De griffier heeft de vreemdeling er bij brief op gewezen dat hij voor het verzoek om voorlopige voorziening griffierecht moet betalen. Hem is daarbij verzocht het griffierecht uiterlijk op 25 februari 2020 te voldoen. In die brief staat ook dat als het griffierecht niet op die datum is ontvangen, het verzoek alleen al daarom niet-ontvankelijk kan worden verklaard. Het griffierecht is niet betaald. De vreemdeling heeft geen redenen aangevoerd waarom het verzoek toch in behandeling moet worden genomen.
2.    Het verzoek is niet-ontvankelijk. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het verzoek niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. S. Bechinka, griffier.
w.g. Verheij    w.g. Bechinka
voorzieningenrechter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 2 maart 2020
371.