13.1.De raad wijst erop dat de Gooische Hockeyclub de laatste jaren een groei van1500 naar 2200 leden heeft doorgemaakt en vraagt om betere faciliteiten, passend bij het huidige ledenaantal en de hedendaagse technische eisen die aan hockeyvelden worden gesteld. De club streeft daarom naar een verbetering en verduurzaming van het complex via een nieuw multifunctioneel clubhuis, herinrichting en optimalisatie van het sportcomplex en het installeren van LED-verlichting. Deze veranderingen hebben geleid tot plannen voor een herinrichting van het sportcomplex, waarbij zowel een deel van de velden als het huidige clubhuis verplaatst en vernieuwd zullen worden, zodat deze beter passen binnen de parkachtige omgeving. Voor een goed functioneren van de Gooische Hockeyclub wordt het belangrijk geacht dat het clubhuis centraler op het terrein komt te liggen, zodat vanuit het clubhuis beter toezicht kan worden gehouden op de activiteiten op en rond de velden.
Gelet daarop en gelet op wat hiervoor in de uitspraak is overwogen over de door [appellant] gestelde aantasting van zijn belangen, ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de belangen van [appellant] niet zwaarder wegen dan het belang bij de herinrichting van het sportcomplex.
Conclusie beroep tegen besluit van 19 juni 2019
14. Het beroep is gegrond. Het besluit van 19 juni 2019 dient wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb te worden vernietigd voor zover het betreft artikel 3, lid 3.3.2, van de planregels, voor zover daarin in de aanhef en onder b de zinsnede "onder 1" staat.
Omdat de voorwaardelijke verplichting in artikel 3, lid 3.3.2, als gevolg van de vernietiging in overeenstemming met de bedoeling van de raad op alle in artikel 3, lid 3.2.3, onder d, van de planregels bedoelde lichtmasten zal zien, brengt de vernietiging niet met zich dat de raad in zoverre een nieuw besluit moet nemen.
15. Uit het oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen het hierna in de beslissing nader aangeduide onderdeel van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.
Beroep tegen het besluit van 7 maart 2018
16. Ingevolge artikel 6:19, zesde lid, van de Awb staat intrekking of vervanging van het bestreden besluit niet in de weg aan vernietiging van dat besluit indien de indiener van het beroepschrift daarbij belang heeft.
17. Niet is gebleken dat [appellant] nog belang heeft bij een beoordeling van zijn beroep, voor zover gericht tegen het inmiddels vervangen besluit van 7 maart 2018. Het beroep is in zoverre niet-ontvankelijk.
18. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
19. Omdat de raad heeft erkend dat het besluit van 7 maart 2018 tekortkomingen bevat die hij heeft beoogd te herstellen met het besluit van 19 juni 2019, ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:74, tweede lid, van de Awb de raad te gelasten het griffierecht aan [appellant] te vergoeden.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep tegen het besluit van de raad van de gemeente Hilversum van 19 juni 2019 tot gewijzigde vaststelling van het bestemmingsplan "Gooische Hockey Club" gegrond;
II. vernietigt dat besluit voor zover het betreft artikel 3, lid 3.3.2, van de planregels, voor zover daarin in de aanhef en onder b de zinsnede "onder 1" staat;
III. draagt de raad van de gemeente Hilversum op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat het hiervoor vermelde onderdeel II. wordt verwerkt op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl;
IV. verklaart het beroep tegen het besluit van de raad van de gemeente Hilversum van 7 maart 2018 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Gooische Hockey Club" niet-ontvankelijk;
V. veroordeelt de raad van de gemeente Hilversum tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.912,50 (zegge: tweeduizendnegenhonderdtwaalf euro en vijftig cent), waarvan € 1.312,50 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI. gelast dat de raad van de gemeente Hilversum aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 170,00 (zegge: honderdzeventig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. R. Uylenburg, voorzitter, en mr. D.A. Verburg en mr. A. ten Veen, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, griffier.
w.g. Uylenburg w.g. Zwemstra
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 11 maart 2020