ECLI:NL:RVS:2020:885
Raad van State
- Hoger beroep
- J.J. van Eck
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep in vreemdelingenbewaring
Op 25 maart 2020 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vreemdeling die in vreemdelingenbewaring was gesteld. De vreemdeling was eerder op 23 januari 2020 in vreemdelingenbewaring geplaatst. Tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 19 februari 2020, waarin het beroep van de vreemdeling ongegrond werd verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen, heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld. De vreemdeling werd vertegenwoordigd door mr. M.C. de Jong, advocaat te Rotterdam.
De Afdeling overwoog dat het hoger beroep zich niet richtte tegen de uitspraak van de rechtbank, omdat de vreemdeling niet had uitgelegd waarom deze uitspraak volgens hem onjuist was. Hierdoor kon de Afdeling geen inhoudelijk oordeel geven over het hoger beroep, zoals vereist onder artikel 85 van de Vreemdelingenwet 2000. De Afdeling concludeerde dat het hoger beroep niet-ontvankelijk was, wat betekent dat de zaak niet verder in behandeling werd genomen. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid werd niet verplicht om de proceskosten te vergoeden.
De uitspraak werd vastgesteld door mr. J.J. van Eck, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, griffier. De uitspraak werd in het openbaar gedaan op 25 maart 2020.