ECLI:NL:RVS:2020:904
Raad van State
- Hoger beroep
- J.J. van Eck
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep vreemdelingenbewaring en onbevoegdheid van de Raad van State
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling die in vreemdelingenbewaring is gesteld op 24 januari 2020. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, heeft op 20 maart 2020 het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard, de opheffing van de maatregel van bewaring bevolen en schadevergoeding toegekend. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. L.J. Meijering, heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij de Raad van State.
De Raad van State heeft in zijn uitspraak van 1 april 2020 geoordeeld dat de rechtbank zich terecht onbevoegd heeft verklaard om het hoger beroep te behandelen. De Raad stelt vast dat het voortduren van de maatregel van bewaring niet vatbaar is voor hoger beroep, zoals bepaald in artikel 84 van de Vreemdelingenwet 2000. De vreemdeling heeft geen redenen aangevoerd die de Raad zouden dwingen om het hoger beroep toch in behandeling te nemen, en er is geen sprake van een onterecht proces.
De Raad van State bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid geen proceskosten hoeft te vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan op 1 april 2020, waarbij mr. J.J. van Eck als lid van de enkelvoudige kamer de beslissing heeft vastgesteld, in tegenwoordigheid van M.E. van Laar LLM, griffier.