201904828/1/R2.
Datum uitspraak: 1 april 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Liessel, gemeente Deurne,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 15 mei 2019 in zaak nr. 18/3018 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Deurne.
Procesverloop
Bij besluit van 1 mei 2018 heeft het college aan [vergunninghouder] een omgevingsvergunning verleend voor de activiteit bouwen van een bouwwerk ten behoeve van het plaatsen van drie roldeuren in een bestaande schuur op een perceel tegenover diens woonadres [locatie 1] in Liessel.
Bij besluit van 25 oktober 2018 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 mei 2019 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 februari 2020, waar [appellante], bijgestaan door mr. G.J.M. de Jager, advocaat te Rotterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. J.H. Baudoin, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [vergunninghouder] gehoord.
Overwegingen
1. [vergunninghouder] is eigenaar van het perceel, waarop zich een veldschuur bevindt. Hij woont in een woning aan de overkant van het perceel, aan de overzijde van de openbare weg. In 2014 heeft hij drie roldeuren in de reeds bestaande openingen in een van de gevels van de veldschuur geplaatst. Op 11 maart 2018 heeft hij bij het college een aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) ingediend ter legalisering van die deuren. Bij het besluit van 1 mei 2018 heeft het college de gevraagde omgevingsvergunning verleend. Volgens het college is het bouwplan niet in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Derde herziening bestemmingsplan Buitengebied" (hierna: het bestemmingsplan). De rechtbank heeft overwogen dat het college zich terecht op dit standpunt heeft gesteld.
[appellante] woont aan de [locatie 2], schuin tegenover het perceel waarop de veldschuur is gelegen. Zij is het niet eens met de verleende vergunning.
2. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de roldeuren niet in strijd zijn met het bestemmingsplan. Het bouwplan is volgens [appellante] in strijd met het bepaalde in artikel 3, onder 3.2.4, aanhef en onder d, van de planregels, op grond waarvan ter plaatse alleen een bestaande veldschuur is toegestaan. Volgens [appellante] is de veldschuur in 2005/2006 in afwijking van een in 1966 verleende bouwvergunning voor een varkensstal gebouwd, zodat de veldschuur ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan niet legaal ter plaatse aanwezig was. De rechtbank miskent volgens [appellante] dat voor de vraag of sprake is van een bestaande veldschuur bepalend is of de veldschuur in overeenstemming met de vergunning uit 1966 is gebouwd. Daarnaast verzet artikel 3, onder 3.2.4, aanhef en onder d, van de planregels zich er volgens [appellante] tegen dat aan een legaal aanwezige, en dus bestaande, veldschuur verbouwingen worden uitgevoerd die ertoe leiden dat de bestaande schuur feitelijk wordt veranderd. De vergunde nieuwe roldeuren kunnen, gelet op de omschrijving van het begrip "bestaand" in het bestemmingsplan, niet worden aangemerkt als bestaande bebouwing, aldus [appellante]. Volgens [appellante] voldoet het bouwplan daarnaast niet aan het bepaalde in artikel 3.1, aanhef en onder n, van de planregels, omdat zich op het perceel geen woning bevindt. Een hobbymatig en/of agrarisch gebruik bij een woning op het perceel is, anders dan de rechtbank heeft overwogen, dan ook niet mogelijk, aldus [appellante].
2.1. Het bestemmingsplan is op 19 december 2017 door de raad van de gemeente Deurne vastgesteld en op 23 maart 2018 in werking getreden. Ingevolge het bestemmingsplan rust op het perceel de enkelbestemming "Agrarisch" en de functieaanduiding "specifieke vorm van agrarisch - veldschuur".
Artikel 3, onder 3.1, aanhef en onder n, van de planregels luidt:
"De voor ‘Agrarisch’ aangewezen gronden zijn bestemd voor: hobbymatig en/of agrarisch gebruik bij een woning ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch - veldschuur’ […]".
Artikel 3, onder 3.2.4, aanhef en onder d, luidt: "Buiten de aanduiding ‘bouwvlak’ mogen worden gebouwd: een bestaande veldschuur, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - veldschuur', waarbij de bestaande situering, de bestaande goot- en bouwhoogte en de bestaande inhoud als maximum geldt."
Artikel 1, onder 25, en onder a, geeft de volgende definitie van "bestaand":
"bij bebouwing: bebouwing, zoals legaal aanwezig op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan, dan wel die mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning."
2.2. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de rechtbank terecht overwogen dat sprake is van een "bestaande veldschuur" als bedoeld in artikel 3, onder 3.2.4, aanhef en onder d, van de planregels. Tussen partijen is niet in geschil dat in 1966 een bouwvergunning is verleend voor een varkensstal/veldschuur, en dat deze veldschuur in elk geval vanaf 2005/2006 op het perceel aanwezig is. Voorts is niet in geschil dat de veldschuur naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling van 31 maart 2010 (ECLI:NL:RVS:2010:BL9607) in het op 28 januari 2014 vastgestelde bestemmingsplan "Tweede herziening bestemmingsplan Buitengebied" als zodanig is bestemd. In de uitspraak van 31 maart 2010 heeft de Afdeling overwogen dat niet in geschil is dat voor de bouw van de veldschuur, in die uitspraak aangeduid als recent gebouwde stal, een bouwvergunning is verleend en dat, indien een bouwwerk op basis van een bouwvergunning is gebouwd, dit in beginsel als zodanig in een bestemmingsplan dient te worden bestemd. De Afdeling oordeelde dat nu niet aannemelijk is dat de veldschuur binnen de planperiode zal verdwijnen, de raad deze ten onrechte niet als zodanig heeft bestemd. In het bestemmingsplan "Tweede herziening bestemmingsplan Buitengebied" is de veldschuur op de verbeelding opgenomen met de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch - veldschuur’ en daarmee alsnog positief bestemd (zie ook de uitspraak van de Afdeling van 26 augustus 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2720). Dit is in het thans geldende bestemmingsplan niet gewijzigd. Aangezien de veldschuur op basis van een bouwvergunning is gebouwd en in het bestemmingsplan "Tweede herziening bestemmingsplan Buitengebied" als zodanig is bestemd, hetgeen in het thans geldende bestemmingsplan niet is gewijzigd, is de Afdeling net als de rechtbank van oordeel dat de veldschuur als een bestaande veldschuur als bedoeld in artikel 3, onder 3.2.4, aanhef en onder d, van planregels moet worden aangemerkt.
De rechtbank is verder terecht tot het oordeel gekomen dat artikel 3, onder 3.2.4, aanhef en onder d, van de planregels zich er niet tegen verzet dat aan de bestaande veldschuur verbouwingen plaatsvinden, mits wordt voldaan aan de overige in die bepaling opgenomen vereisten, namelijk dat de situering van de veldschuur en de goot- en bouwhoogte en de inhoud van de veldschuur als maximum gelden. Met het plaatsen van de roldeuren in de openingen van de veldschuur wordt aan deze eisen voldaan.
De Afdeling is verder van oordeel dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat van strijd met artikel 3, onder 3.1, aanhef en onder n, van de planregels geen sprake is. Daartoe heeft de rechtbank terecht overwogen dat de omstandigheid dat de voor "Agrarisch" aangewezen gronden ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch-veldschuur" zijn bestemd voor hobbymatig en/of agrarisch gebruik bij een woning, anders dan [appellante] betoogt, niet betekent dat de woning ook op hetzelfde perceel moet zijn gelegen. In dit geval ligt de woning van vergunninghouder tegenover het perceel waarop de veldschuur staat, aan de overzijde van de openbare weg.
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het bouwplan voldoet aan het bestemmingsplan.
Het betoog faalt.
3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Graaff-Haasnoot, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 1 april 2020
531-842.