201904966/1/A2.
Datum uitspraak: 1 april 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
Stichting Islamitisch Onderwijs (hierna: SIO), gevestigd te Amsterdam,
appellante,
en
de minister voor Basis- en Voorgezet onderwijs en Media,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 13 maart 2019 heeft de minister een aanvraag van SIO om aanvullende bekostiging in verband met de aanwezigheid van leerlingen met een taalachterstand afgewezen.
Bij besluit van 4 juni 2019 heeft de minister het door SIO hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft SIO beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 maart 2020, waar SIO, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en de minister, vertegenwoordigd door mr. M.Y. van Hattum en mr. P.J. van Putten, zijn verschenen.
Overwegingen
1. SIO is het bevoegd gezag van het Cornelius Haga Lyceum in Amsterdam. Bij brief van 26 december 2018 heeft SIO een aanvraag ingediend voor aanvullende bekostiging ten behoeve van het Cornelius Haga Lyceum. Hieraan heeft SIO ten grondslag gelegd dat de school is geconfronteerd met een forse leerlingengroei ten opzichte van het jaar 2017 en deze leerlingen vrijwel allemaal een taalachterstand hebben. Om dit probleem het hoofd te bieden heeft de school geïnvesteerd in goed onderwijs waarbij rekenen en taal extra aandacht krijgen. De school wil hierin blijven investeren. De minister heeft dit verzoek bij besluit van 13 maart 2019, gehandhaafd bij besluit van 4 juni 2019, afgewezen. De minister merkt het geven van onderwijs aan leerlingen met een taalachterstand niet aan als een bijzondere omstandigheid in de zin van artikel 85a, tweede lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs (hierna: Wvo). De minister wijst er in dit verband op dat de school niet de enige school is die te maken heeft met leerlingen met een taalachterstand, met een migratieachtergrond en/of afkomstig uit gezinnen met een slechte financiële situatie.
2. Artikel 85a, eerste lid, van de Wvo luidt:
"Indien bijzondere ontwikkelingen in het voortgezet onderwijs daartoe aanleiding geven, kunnen bij ministeriële regeling voorschriften worden vastgesteld omtrent het verstrekken van aanvullende bekostiging voor personeelskosten."
Het tweede lid luidt:
"In verband met bijzondere omstandigheden kan de minister op aanvraag van het bevoegd gezag van een in het eerste lid bedoelde school en onder door hem te stellen voorwaarden aanvullende bekostiging voor personeelskosten verstrekken."
3. SIO betoogt dat de minister zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 85a, tweede lid, van de Wvo. Volgens SIO heeft de minister miskend dat het Cornelius Haga Lyceum zich geconfronteerd ziet met een meer dan gemiddeld aantal leerlingen met een taalachterstand als gevolg van forse leerlingengroei. Volgens SIO hebben scholen in een vergelijkbare situatie wel de gevraagde middelen toegekend gekregen. SIO wijst in dit verband in het bijzonder op de Stichting Isaac Beeckman Academie, waarvan de aanvraag op grond van artikel 85a, tweede lid, van de Wvo is toegewezen.
4. Artikel 85a, tweede lid, van de Wvo biedt de minister de mogelijkheid om aan een bevoegd gezag ten behoeve van een school die in bijzondere omstandigheden verkeert, onder door hem op te leggen verplichtingen, bijzondere bekostiging te verstrekken voor personeelskosten.
5. Anders dan SIO stelt, onderkent de minister dat het Cornelius Haga Lyceum leerlingen heeft met een taalachterstand. Ter zitting is gebleken dat SIO, evenals Stichting Isaac Beeckman, op basis van artikel 7, eerste lid, van de Regeling aanvullende bekostiging nevenvestiging en start- en aanvullende bekostiging nieuwe school VO, bekostiging als bedoeld in artikel 85a, tweede lid, van de Wvo heeft ontvangen vanwege leerlingengroei. Met de leerlingengroei heeft de minister dus al rekening gehouden. Uit de stukken blijkt niet dat Stichting Isaac Beeckman aanvullende bekostiging heeft aangevraagd en heeft ontvangen vanwege leerlingen met een taalachterstand. Aan SIO is verder op grond van de Regeling leerplusarrangement VO, die op artikel 85a, eerste lid, van de Wvo is gebaseerd, aanvullende bekostiging toegekend. Het gaat daarbij om aanvullende personele bekostiging voor vermindering van voortijdig schoolverlaten, het leveren van maatwerk aan leerlingen en het maximaliseren van de schoolprestaties. Deze bekostiging wordt verstrekt op basis van het aantal "apc-leerlingen" dat is ingeschreven bij een school. Een "apc-leerling" is een leerling die voor bekostiging wordt meegeteld en die woonachtig is in een postcodegebied dat valt in een armoedeprobleemcumulatiegebied. SIO wenst bovenop de reeds ontvangen aanvullende bekostiging, extra personele bekostiging te ontvangen in verband met het geven van onderwijs aan leerlingen met een taalachterstand. In hetgeen SIO heeft aangevoerd, bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de problematiek van leerlingen met een taalachterstand in het geval van het Cornelius Haga Lyceum zodanig bijzonder is, dat de minister niet in redelijkheid het verzoek van SIO om verdere bijzondere bekostiging op grond van artikel 85a, tweede lid, van de Wvo ten behoeve van het Cornelius Haga Lyceum heeft kunnen afwijzen.
Het betoog van SIO faalt.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. R.J.J.M. Pans en mr. H.C.P. Venema, leden, in tegenwoordigheid van mr. Y.M. van Soest-Ahlers, griffier.
De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 1 april 2020
343.