201905891/1/A2.
Datum uitspraak: 1 april 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank Den Haag van 28 juni 2019 in zaak nr. 19/1126 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 3 augustus 2018 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de huurtoeslag van [appellante] definitief vastgesteld op € 3.347,00 en een bedrag van € 508,00 aan teveel ontvangen voorschot teruggevorderd.
Bij besluit van 23 januari 2019 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij mondelinge uitspraak van 28 juni 2019 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Het proces-verbaal van deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 februari 2020, waar [appellante], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door mr. N. Mhamdi en mr. D.W.L.M. van Veldhuisen, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. De Belastingdienst/Toeslagen heeft de huurtoeslag van [appellante] lager vastgesteld. Omdat het door haar hiertegen gemaakte bezwaar te laat is ingediend, heeft de Belastingdienst/Toeslagen het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. De Belastingdienst/Toeslagen heeft het bezwaar tevens aangemerkt als een verzoek om herziening en de huurtoeslag weer hoger vastgesteld.
1.1. Niet in geschil is dat het bezwaar van [appellante] niet-ontvankelijk is. Wel in geschil is of [appellante], ondanks de niet-ontvankelijkheid van haar bezwaar, recht heeft op vergoeding van de in de bezwaarfase gemaakte proceskosten.
Oordeel rechtbank
2. De rechtbank heeft geoordeeld dat [appellante], ondanks het feit dat de definitieve tegemoetkoming op basis van onjuiste gegevens is vastgesteld, geen recht heeft op proceskostenvergoeding in de bezwaarfase. Haar bezwaar is te laat ingediend en als een verzoek om herziening aangemerkt. De proceskosten die met een dergelijk verzoek verband houden komen niet in aanmerking voor een vergoeding, omdat een herzieningsverzoek geen rechtsmiddel is.
Hoger beroep en beoordeling daarvan
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat zij geen recht heeft op vergoeding van de in de bezwaarfase gemaakte kosten. Het besluit van 3 augustus 2018 is aangepast naar aanleiding van haar bezwaar en haar komt dus een proceskostenvergoeding toe. Voorts betoogt [appellante] dat de vraag of er een proceskostenveroordeling in bezwaar moet komen los staat van de ontvankelijkheid van het bezwaar. Een wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk bezwaar betekent niet dat een voor de beslissing op bezwaar ingediend verzoek om proceskostenvergoeding eveneens niet-ontvankelijk is. Nu het verzoek om proceskostenvergoeding in bezwaar is gedaan voordat de Belastingdienst/Toeslagen op het bezwaar heeft beslist, had de Belastingdienst/Toeslagen dit verzoek niet mogen afwijzen, maar had de Belastingdienst/Toeslagen het verzoek moeten beoordelen. De rechtbank heeft dit primaire onderdeel van het beroep niet beoordeeld en de ter onderbouwing hiervan aangedragen uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (hierna: CRvB), ECLI:NL:CRVB:2015:4828, verkeerd uitgelegd. Het kan niet de bedoeling van de wetgever zijn geweest dat een aan een bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid niet in een kostenvergoeding wordt omgezet, uitsluitend omdat het bezwaar te laat is. 3.1. Artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) luidt als volgt:
"1. Indien het bezwaar ontvankelijk is, vindt op grondslag daarvan een heroverweging van het bestreden besluit plaats.
2. Voor zover de heroverweging daartoe aanleiding geeft, herroept het bestuursorgaan het bestreden besluit en neemt het voor zover nodig in de plaats daarvan een nieuw besluit."
Artikel 7:15, tweede lid, van de Awb, luidt als volgt:
"[…]
2. De kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, worden door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voorzover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
[…]"
3.2. Uit artikel 7:15, tweede lid, van de Awb volgt dat de kosten, die een belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, uitsluitend worden vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Herroeping, zo blijkt uit artikel 7:11, tweede lid, van de Awb, vindt plaats, wanneer heroverweging daartoe aanleiding geeft. Ingevolge artikel 7:11, eerste lid, van de Awb vindt heroverweging van het bestreden besluit plaats, indien het bezwaar ontvankelijk is. Het voorgaande brengt met zich mee dat van herroeping als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, van de Awb alleen sprake is als een ontvankelijk bezwaar leidt tot intrekking of wijziging van het primaire besluit. In dit geval is het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat het te laat is ingediend. De rechtbank heeft onder deze omstandigheden terecht geoordeeld dat [appellante] geen aanspraak heeft op vergoeding van kosten op de voet van artikel 7:15, tweede lid, van de Awb. De door [appellante] ingeroepen uitspraak van de CRvB heeft de rechtbank terecht geen grond gegeven voor een ander oordeel.
Het betoog faalt.
Conclusie
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Aldus vastgesteld door mr. J.J. van Eck, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. van Dokkum, griffier.
w.g. Van Eck
lid van de enkelvoudige kamer
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 1 april 2020
480-949.