ECLI:NL:RVS:2020:975

Raad van State

Datum uitspraak
1 april 2020
Publicatiedatum
2 april 2020
Zaaknummer
202001085/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Sevenster
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep inzake intrekking verblijfsvergunning

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 30 januari 2020 het beroep van de vreemdeling tegen de intrekking van zijn verblijfsvergunning ongegrond verklaarde. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 1 maart 2019 besloten om de aan de vreemdeling verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd in te trekken. Hiertegen had de vreemdeling bezwaar gemaakt, maar dit werd op 4 september 2019 door de staatssecretaris ongegrond verklaard.

De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A.S. Sewman, heeft hoger beroep ingesteld. Echter, de griffier heeft de vreemdeling erop gewezen dat hij griffierecht moest betalen en dat dit uiterlijk op 3 maart 2020 voldaan moest zijn. Omdat de vreemdeling dit griffierecht niet heeft betaald, heeft de griffier hem op 4 maart 2020 een aangetekende brief gestuurd waarin hij werd geïnformeerd dat het griffierecht binnen twee weken op de rekening van de Raad van State moest zijn bijgeschreven of contant moest worden betaald. De vreemdeling heeft geen redenen aangevoerd waarom het hoger beroep toch in behandeling zou moeten worden genomen.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft geoordeeld dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is, omdat het griffierecht niet is betaald. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak is gedaan op 1 april 2020, en de beslissing is vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van M.E. van Laar LLM, griffier.

Uitspraak

202001085/1/V3.
Datum uitspraak: 1 april 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 30 januari 2020 in zaak nr. 19/6933 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 1 maart 2019 heeft de staatssecretaris de aan de vreemdeling verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd ingetrokken.
Bij besluit van 4 september 2019 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 30 januari 2020 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A.S. Sewman, advocaat te Velp, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.    De griffier heeft de vreemdeling er bij brief op gewezen dat hij voor het hoger beroep griffierecht moet betalen. Hem is daarbij verzocht het griffierecht uiterlijk op 3 maart 2020 te voldoen. Omdat de vreemdeling dit niet heeft gedaan, heeft de griffier hem bij aangetekende brief van 4 maart 2020 laten weten dat het griffierecht binnen twee weken na de dag van verzending van de brief op de rekening van de Raad van State moet zijn bijgeschreven of contant moet zijn betaald. In die brief staat ook dat als het griffierecht niet op die datum is ontvangen, het hoger beroep alleen al daarom niet-ontvankelijk kan worden verklaard. Het griffierecht is niet betaald. De vreemdeling heeft geen redenen aangevoerd waarom het hoger beroep toch in behandeling moet worden genomen.
2.    Het hoger beroep is niet-ontvankelijk. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van M.E. van Laar LLM, griffier.
w.g. Sevenster    w.g. Van Laar
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 1 april 2020
765.