ECLI:NL:RVS:2020:975
Raad van State
- Hoger beroep
- H.G. Sevenster
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep inzake intrekking verblijfsvergunning
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 30 januari 2020 het beroep van de vreemdeling tegen de intrekking van zijn verblijfsvergunning ongegrond verklaarde. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 1 maart 2019 besloten om de aan de vreemdeling verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd in te trekken. Hiertegen had de vreemdeling bezwaar gemaakt, maar dit werd op 4 september 2019 door de staatssecretaris ongegrond verklaard.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A.S. Sewman, heeft hoger beroep ingesteld. Echter, de griffier heeft de vreemdeling erop gewezen dat hij griffierecht moest betalen en dat dit uiterlijk op 3 maart 2020 voldaan moest zijn. Omdat de vreemdeling dit griffierecht niet heeft betaald, heeft de griffier hem op 4 maart 2020 een aangetekende brief gestuurd waarin hij werd geïnformeerd dat het griffierecht binnen twee weken op de rekening van de Raad van State moest zijn bijgeschreven of contant moest worden betaald. De vreemdeling heeft geen redenen aangevoerd waarom het hoger beroep toch in behandeling zou moeten worden genomen.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft geoordeeld dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is, omdat het griffierecht niet is betaald. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak is gedaan op 1 april 2020, en de beslissing is vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van M.E. van Laar LLM, griffier.