ECLI:NL:RVS:2020:976
Raad van State
- Hoger beroep
- H.G. Sevenster
- Rechtspraak.nl
Onbevoegdheid van de Raad van State in hoger beroep tegen vreemdelingenbewaring
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling die in vreemdelingenbewaring is gesteld op 22 oktober 2019. De vreemdeling heeft tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 20 maart 2020, hoger beroep ingesteld. De rechtbank had het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De Raad van State heeft in zijn uitspraak van 1 april 2020 geoordeeld dat de rechtbank niet bevoegd was om het hoger beroep te behandelen. Dit is gebaseerd op artikel 84 van de Vreemdelingenwet 2000, waaruit blijkt dat tegen de maatregel van bewaring geen hoger beroep kan worden ingesteld, tenzij er sprake is van een onterecht proces. De Raad van State heeft geconcludeerd dat er geen reden is om het hoger beroep in behandeling te nemen, omdat er geen sprake was van een onterecht proces. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. H.G. Sevenster, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van M.E. van Laar LLM, griffier.