ECLI:NL:RVS:2020:997
Raad van State
- Hoger beroep
- J.J. van Eck
- Rechtspraak.nl
Onbevoegdheid van de Raad van State in hoger beroep vreemdelingenbewaring
Op 8 april 2020 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vreemdeling die in vreemdelingenbewaring was gesteld. De vreemdeling was op 14 maart 2020 in vreemdelingenbewaring geplaatst. Tegen deze beslissing had de vreemdeling op 27 maart 2020 beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees ook het verzoek om aanvullende schadevergoeding af. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A. Bozbey, heeft vervolgens hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
De Raad van State heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de rechtbank in haar uitspraak ook had beslist op een verzoek om schadevergoeding op basis van artikel 106 van de Vreemdelingenwet 2000. Aangezien de vreemdeling het alleen oneens was met de beslissing over de schadevergoeding, kon er geen hoger beroep worden ingesteld volgens artikel 84, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000. Hierdoor verklaarde de Raad van State zich onbevoegd om van het hoger beroep kennis te nemen.
De beslissing van de Raad van State houdt in dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid geen proceskosten hoeft te vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 8 april 2020, waarbij mr. J.J. van Eck als lid van de enkelvoudige kamer en mr. M.T. Annen als griffier aanwezig waren.