ECLI:NL:RVS:2021:1058

Raad van State

Datum uitspraak
19 mei 2021
Publicatiedatum
19 mei 2021
Zaaknummer
202004381/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van bijstand door de Belastingdienst aan juridisch adviseur wegens onacceptabel gedrag

In deze zaak heeft de Raad van State op 19 mei 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een vennootschap onder firma, hierna aangeduid als [appellante], tegen de Belastingdienst. De Belastingdienst had bij besluit van 25 april 2019 de bijstand of vertegenwoordiging door [juridisch adviseur] met ingang van 1 mei 2019 voor een periode van zes maanden geweigerd. De weigering was gebaseerd op beschuldigingen van onacceptabel gedrag van [juridisch adviseur] tegenover medewerkers van de Belastingdienst. [appellante] was van mening dat deze weigering onterecht was, omdat zij afhankelijk was van [juridisch adviseur] voor haar geschillen met de Belastingdienst over de BPM (belasting personenauto’s en motorrijwielen).

De rechtbank Overijssel had eerder het beroep van [appellante] gegrond verklaard, maar de Belastingdienst had in hoger beroep de uitspraak aangevochten. De Raad van State oordeelde dat de rechtbank niet had onderkend dat de weigering van [juridisch adviseur] als gemachtigde in strijd was met artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de weigering van de Belastingdienst gerechtvaardigd was op basis van artikel 2:2 van de Algemene wet bestuursrecht, dat de mogelijkheid biedt om bijstand of vertegenwoordiging te weigeren indien er ernstige bezwaren tegen de gemachtigde bestaan.

De Raad van State vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van [appellante] ongegrond. De Belastingdienst werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van [appellante] en het betaalde griffierecht werd terugbetaald. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een goed en ordentelijk procesverloop en de mogelijkheid voor de Belastingdienst om maatregelen te nemen tegen gemachtigden die zich niet aan de gedragsnormen houden.

Uitspraak

202004381/1/A3.
Datum uitspraak: 19 mei 2021
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[de vennootschap onder firma] (hierna: [appellante]), gevestigd te [plaats],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 7 juli 2020 in zaak nr. 19/2155 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst.
Procesverloop
Bij besluit van 25 april 2019 heeft de Belastingdienst bijstand of vertegenwoordiging door [juridisch adviseur] met ingang van 1 mei 2019 voor een duur van 6 maanden geweigerd.
Bij besluit van 8 november 2019 heeft de Belastingdienst het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 7 juli 2020 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 februari 2021, waar [appellante], vertegenwoordigd door [juridisch adviseur], en de Belastingdienst, vertegenwoordigd door mr. J.P. Heinrich, mr. M. de Wit, beiden advocaten te Den Haag, mr. A.J. van Lohuizen en J.J.G. Claassens, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       Het juridisch toetsingskader is vermeld in de bijlage, die deel van deze uitspraak uitmaakt.
2.       [juridisch adviseur] werkt als juridisch adviseur en verleent rechtsbijstand aan cliënten in geschillen met de Belastingdienst over de BPM (belasting personenauto’s en motorrijwielen). [juridisch adviseur] is door [appellante] gemachtigd om namens haar in procedures tegen de Belastingdienst op te treden. Omdat [juridisch adviseur] zich volgens de Belastingdienst regelmatig schuldig heeft gemaakt aan onacceptabel gedrag tegenover medewerkers van de Belastingdienst, heeft de Belastingdienst [juridisch adviseur] geweigerd als gemachtigde voor een periode van eerst 3 en daarna nog eens 6 maanden. [appellante] kan zich niet verenigen met de weigering van [juridisch adviseur] als gemachtigde, omdat haar zaken bij de Belastingdienst niet door hem kunnen worden behartigd als hij is geweigerd. Volgens [appellante] is deze weigering op grond van artikel 2:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in strijd met artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: het Handvest).
Bij brief van 8 december 2016 heeft de Belastingdienst [juridisch adviseur] bericht dat communicatie niet meer per e-mail of fax, maar alleen per post mogelijk is. Daaraan heeft de Belastingdienst ten grondslag gelegd dat hij al geruime tijd vaak met de Belastingdienst communiceert en in de communicatie met medewerkers van de Belastingdienst denigrerende en intimiderende opmerkingen maakt, hen onheus bejegent en hen persoonlijk gerechtelijke procedures in het vooruitzicht stelt als zij niet handelen zoals hij dat juist acht. Hoewel de Belastingdienst [juridisch adviseur] diverse keren heeft laten weten dat deze wijze van communiceren niet acceptabel is, blijft hij volharden. De Belastingdienst wil met de nieuwe werkwijze de communicatie met [juridisch adviseur] stroomlijnen en een normale wijze van communiceren bewerkstelligen.
Bij brief van 15 juni 2018 heeft de Belastingdienst [juridisch adviseur] een waarschuwing gegeven. In die brief staat dat medewerkers van de Belastingdienst uitlatingen van [juridisch adviseur] in zijn correspondentie als beledigend, intimiderend en bedreigend ervaren. In de brief worden passages in brieven van [juridisch adviseur] weergegeven waaruit blijkt dat hij zich op die wijze uitlaat. [juridisch adviseur] ontregelt volgens de Belastingdienst daarmee werkprocessen, omdat medewerkers daardoor hun werkzaamheden niet naar behoren kunnen verrichten.
Bij besluit van 3 augustus 2018 heeft de Belastingdienst [juridisch adviseur] voor een periode van 3 maanden als gemachtigde van alle belanghebbenden die hij vertegenwoordigt bij de Belastingdienst geweigerd. Er zijn ernstige bezwaren tegen hem, omdat hij zich naar een medewerker van de Belastingdienst wederom ontoelaatbaar heeft uitgelaten. Die uitlatingen zijn neergelegd in een beroepschrift van 2 juli 2018 en een e-mail van 18 juli 2018, aldus de Belastingdienst. Dit besluit is in bezwaar gehandhaafd.
Bij brief van 21 december 2018 heeft de Belastingdienst [juridisch adviseur] opnieuw een waarschuwing gegeven wegens nieuwe ontoelaatbare uitingen. Zo heeft hij volgens de Belastingdienst opnieuw bedreigingen geuit aan een medewerker van de Belastingdienst. [juridisch adviseur] is daarbij in de gelegenheid gesteld met de Belastingdienst in gesprek te gaan.
Bij het op 12 augustus 2019 in bezwaar gehandhaafde besluit van 25 april 2019 heeft de Belastingdienst [juridisch adviseur] voor een periode van 6 maanden als gemachtigde geweigerd, omdat hij zich in een pleitnota van 12 maart 2019 bij de rechtbank Noord-Nederland naar een medewerker van de Belastingdienst op een ontoelaatbare wijze heeft uitgelaten.
Aangevallen uitspraak
3.       De rechtbank heeft geoordeeld dat artikel 2:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) aan de eisen van artikel 52 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: het Handvest) voldoet. Van een schending van artikel 47 van het Handvest is daarom geen sprake.
Hoger beroep
4.       [appellante] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het besluit tot het weigeren van [juridisch adviseur] als gemachtigde in strijd is met artikel 47 van het Handvest, nu zij daardoor is beperkt in haar vrije keuze van een gemachtigde. De rechtbank was op grond van artikel 267 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie gehouden om het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof) prejudiciële vragen te stellen over de uitleg van die bepaling, omdat daarover onduidelijkheid bestaat. Als die vragen niet worden gesteld, dan gelden daarvoor zware motiveringseisen.
Handvest
4.1.    Op grond van artikel 51, eerste lid, van het Handvest zijn de bepalingen van dat Handvest alleen gericht tot de lidstaten wanneer zij het recht van de Unie ten uitvoer brengen. [juridisch adviseur] verricht zijn diensten vanuit in Nederland gevestigde bedrijven treedt als gemachtigde bij de Belastingdienst op voor [appellante]. Het vrij verkeer van diensten wordt door de weigeringen als gemachtigde niet beperkt, nu [appellante] in Nederland is gevestigd. Nu het in dit geval niet om een situatie gaat die binnen de werkingssfeer van het vrij verkeer valt en niet om een beperking van het vrij verkeer van diensten, wordt het recht van de Unie niet ten uitvoer gebracht in de zin van artikel 51, eerste lid, van het EU Handvest (vergelijk het arrest van het Hof van 30 april 2014, Pfleger, ECLI:EU:C:2014:281). Deze zaak valt daarom niet binnen de werkingssfeer van het Handvest. Voor zover dat wel het geval zou zijn, overweegt de Afdeling dat het betoog dat de weigeringen in strijd zijn met artikel 47 van het Handvest niet kan slagen. Uit artikel 47 van het Handvest volgt dat een ieder het recht heeft om zich in een procedure te laten adviseren, verdedigen en vertegenwoordigen. Nu [appellante] zich door een andere gemachtigde dan [juridisch adviseur] heeft kunnen laten bijstaan of vertegenwoordigen en zij door de Belastingdienst daartoe ook in de gelegenheid is gesteld, is er geen grond voor het oordeel dat dit recht door het besluit tot weigering van [juridisch adviseur] als gemachtigde is beperkt. Bovendien heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat een beperking op grond van artikel 52, eerste lid, van het Handvest zou kunnen worden gerechtvaardigd. Zoals het Hof heeft overwogen in het arrest van 26 juli 2017, Sacko, ECLI:EU:C:2017:591, zijn grondrechten zoals de eerbiediging van de rechten van de verdediging niet absoluut, maar kunnen zij onderhevig zijn aan beperkingen als deze daadwerkelijk beantwoorden aan doelstellingen van algemeen belang die met de in het geding zijnde maatregel worden nagestreefd, en uit het oogpunt van het nagestreefde doel geen onduldbare ingreep vormen waardoor de gewaarborgde rechten in hun kern worden aangetast. In dit verband overweegt de Afdeling dat de bevoegdheid om bijstand of vertegenwoordiging door een persoon tegen wie ernstige bezwaren bestaan te weigeren is neergelegd in artikel 2:2, eerste lid, van de Awb, zodat die beperking bij wet is voorzien. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 2:2 van de Awb (Kamerstukken II, nr. 3, 21 221, pagina 50) volgt dat aan de bevoegdheid om bijstand of vertegenwoordiging te weigeren het waarborgen van een goed en ordentelijk procesverloop als dwingende reden van algemeen belang ten grondslag ligt. Voor het oordeel dat het besluit tot het weigeren als gemachtigde niet geschikt is om het nagestreefde doel te bereiken ziet de Afdeling geen grond. Ook gaat het besluit tot het weigeren als gemachtigde niet verder dan voor het bereiken van dat doel noodzakelijk is, omdat van de bevoegdheid van artikel 2:2, eerste lid, van de Awb slechts in uitzonderlijke gevallen en in het uiterste geval gebruik mag worden gemaakt. De wezenlijke inhoud van het in artikel 47 van het Handvest neergelegde recht wordt geëerbiedigd, nu [appellante] in de gelegenheid is gesteld zich door een andere gemachtigde te laten bijstaan of vertegenwoordigen. Er bestaat gelet op het arrest van het Hof van Justitie van 6 oktober 1982, Cilfit, ECLI:EU:C:1982:335, punt 10, geen aanleiding tot het stellen van prejudiciële vragen, omdat dit niet relevant is voor de beslechting van het geschil.
Dictum van de aangevallen uitspraak
4.2.    De overwegingen in de aangevallen uitspraak strekken tot ongegrondverklaring van het beroep. De rechtbank heeft in overweging 6 overwogen dat het beroep ongegrond is. De rechtbank heeft echter in haar beslissing het beroep ten onrechte gegrond verklaard. De aangevallen uitspraak komt daarom in aanmerking voor vernietiging.
Slotsom
5.       Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 8 november 2019 alsnog ongegrond verklaren.
5.1.    De Belastingdienst moet de proceskosten vergoeden
5.2.    De Afdeling zal met toepassing van artikel 8:114, eerste lid, van de Awb bepalen dat het in hoger beroep betaalde griffierecht door de griffier van de Raad van State aan [appellante] wordt terugbetaald.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 7 juli 2020 in zaak nr. 19/2155;
III.      verklaart het beroep ongegrond;
IV.     veroordeelt de Belastingdienst tot vergoeding van bij de [appellante] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.068,- (zegge: duizendachtenzestig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
V.      bepaalt dat de griffier van de Raad van State aan [appellante] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 532,- (zegge: vijfhonderdtweeëndertig euro) voor de behandeling van het hoger beroep terugbetaalt.
Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, voorzitter, en mr. C.M. Wissels en mr. J. Gundelach, leden, in tegenwoordigheid van mr. K.S. Man, griffier.
De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 19 mei 2021
629.
BIJLAGE
Handvest van de grondrechten van de Europese Unie
Artikel 47 (Recht op een doeltreffende voorziening in rechte en op een onpartijdig gerecht)
Eenieder wiens door het recht van de Unie gewaarborgde rechten en vrijheden zijn geschonden, heeft recht op een doeltreffende voorziening in rechte, met inachtneming van de in dit artikel gestelde voorwaarden.
Eenieder heeft recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak, binnen een redelijke termijn, door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. Eenieder heeft de mogelijkheid zich te laten adviseren, verdedigen en vertegenwoordigen.
Rechtsbijstand wordt verleend aan degenen die niet over toereikende financiële middelen beschikken, voor zover die bijstand noodzakelijk is om de daadwerkelijke toegang tot de rechter te waarborgen.
Artikel 51
1. De bepalingen van dit Handvest zijn gericht tot de instellingen, organen en instanties van de Unie met inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel, alsmede, uitsluitend wanneer zij het recht van de Unie ten uitvoer brengen, tot de lidstaten. Derhalve eerbiedigen zij de rechten, leven zij de beginselen na en bevorderen zij de toepassing ervan overeenkomstig hun respectieve bevoegdheden en met inachtneming van de grenzen van de bevoegdheden zoals deze in de Verdragen aan de Unie zijn toegedeeld.
Artikel 52 (Reikwijdte en uitlegging van de gewaarborgde rechten en beginselen)
1. Beperkingen op de uitoefening van de in dit Handvest erkende rechten en vrijheden moeten bij wet worden gesteld en de wezenlijke inhoud van die rechten en vrijheden eerbiedigen. Met inachtneming van het evenredigheidsbeginsel kunnen slechts beperkingen worden gesteld, indien zij noodzakelijk zijn en daadwerkelijk beantwoorden aan door de Unie erkende doelstellingen van algemeen belang of aan de eisen van de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 2:2
1. Het bestuursorgaan kan bijstand of vertegenwoordiging door een persoon tegen wie ernstige bezwaren bestaan, weigeren.
[…]
3. Het eerste lid is niet van toepassing ten aanzien van advocaten.