ECLI:NL:RVS:2021:1281

Raad van State

Datum uitspraak
16 juni 2021
Publicatiedatum
16 juni 2021
Zaaknummer
202000768/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • B.P.M. van Ravels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing schadevergoeding na politieonderzoek naar drugshandel

In deze zaak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die zich onbevoegd verklaarde om kennis te nemen van het verzoek om schadevergoeding na een politieonderzoek naar internationale drugshandel. Op 14 juni 2009 doorzocht de politie de loods van [appellante] in het kader van dit onderzoek. [bestuurder] van [appellante] werd later strafrechtelijk veroordeeld en heeft in detentie gezeten. Het College van procureurs-generaal heeft het verzoek om schadevergoeding, ingediend op 30 november 2012, afgewezen, stellende dat het binnentreden en doorzoeken rechtmatig was. De rechtbank oordeelde dat het verzoek om schadevergoeding niet onder de bestuursrechtelijke rechtsbescherming viel, omdat het college in civielrechtelijke zin aansprakelijk was gesteld op basis van onrechtmatige daad.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 9 juni 2021 behandeld. Tijdens de zitting waren zowel [appellante] als het College van procureurs-generaal vertegenwoordigd. De Afdeling oordeelde dat de rechtbank terecht onbevoegd was, omdat de afwijzing van het verzoek om schadevergoeding niet als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht kon worden aangemerkt. De Afdeling bevestigde dat de bestuursrechter geen rechtsbescherming kan bieden tegen de opsporing en vervolging van strafbare feiten, en dat het verzoek om schadevergoeding niet onder de bestuursrechtelijke rechtsbescherming valt.

De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep van [appellante] werd ongegrond verklaard. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

202000768/1/A2.
Datum uitspraak: 16 juni 2021
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 15 januari 2020 in zaak nr. 19/2274 in het geding tussen:
[appellante]
en
het College van procureurs-generaal.
Procesverloop
Bij brief van 30 november 2012 heeft [appellante] het College van procureurs-generaal (hierna: het college) verzocht om schadevergoeding.
Bij brief van 2 mei 2013 heeft het college het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Bij brieven van 29 december 2016 en 7 november 2017 heeft het college het verzoek om schadevergoeding wederom afgewezen.
Bij uitspraak van 15 januari 2020 heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard om van het daartegen door [appellante] ingestelde beroep kennis te nemen en bepaald dat uitsluitend een vordering bij de burgerlijke rechter kan worden ingesteld. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college van procureurs-generaal heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 juni 2021, waar [appellante], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en het college van procureurs-generaal, vertegenwoordigd door mr. M.P.L. Le en mr. P.C.E. Bosland, zijn verschenen.
Overwegingen
1.       Op 14 juni 2009 heeft de politie de loods van [appellante] en het kantoor en de woning in de loods doorzocht in het kader van een onderzoek naar internationale drugshandel.
2.       Na dit onderzoek is [bestuurder] van [appellante], strafrechtelijk veroordeeld. Hij heeft van 18 november 2010 tot en met 8 november 2012 in detentie gezeten.
3.       Bij brief van 30 november 2012 heeft [appellante] het Openbaar Ministerie aansprakelijk gesteld voor schade die zij stelt te lijden als gevolg van het door haar gestelde onrechtmatige binnentreden en doorzoeken van de loods. De door [appellante] gestelde schade bedraagt € 133.154,56 voor beschadigde goederen en € 700.000,- wegens gederfde winst.
4.       Het college van procureurs-generaal heeft bij brief van 2 mei 2013 gesteld niet aansprakelijk te zijn voor de gestelde schade en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Daaraan is ten grondslag gelegd dat het binnentreden en doorzoeken van het bedrijf op 14 juni 2009 rechtmatig is geweest. In de brief is het volgende vermeld:
"Het in het geding zijnde overheidsoptreden op 14 juni 2009 is naar het oordeel van het College rechtmatig geweest. De doorzoeking in de loods (en het kantoor en de woning in die loods) heeft plaatsgevonden in aanwezigheid en met machtiging van de rechter-commissaris. Verder heeft de rechter-commissaris ingestemd met de doorzoeking in uw woning. Ook de inbeslagnames die in deze zaak zijn gedaan, vinden wettelijke grondslag en er is geen sprake geweest van onzorgvuldig of disproportioneel handelen bij het binnentreden en doorzoeken, ook niet ten aanzien van het doorboren van de houten pallets, gelet op het feit dat er hasj is aangetroffen in de pallets die uw loods als eindbestemming hadden. Voorts is er geen sprake van dat de jegens u gerezen verdenking ten onrechte heeft bestaan nu u in België bent veroordeeld. Uit het vonnis van de Correctionele Rechtbank van het arrondissement Hasselt volgt dat u willens en wetens betrokken was bij de criminele organisatie met internationale vertakkingen, die grote hoeveelheden drugs verkocht en grote sommen geld wit waste en die geweld niet schuwde.
U leende uw bedrijf voor de invoer van een container met cannabis, regelde de papieren voor de invoer van de container en betaalde de gelden die u via andere verdachten verkreeg', aldus de Belgische rechtbank (pagina 139 e.v. van het Belgische vonnis).
Het College wijst uw verzoek om schadevergoeding dan ook af."
5.       Bij brieven van 6 mei 2013 en 10 september 2013 heeft [appellante] het college wederom verzocht om schadevergoeding voor het gestelde onrechtmatige optreden op 14 juni 2009.
6.       Bij brief van 17 september 2013 heeft het college van procureurs-generaal [appellante] bericht geen aanleiding te zien terug te komen op de beslissing van 2 mei 2013.
Uitspraak van de rechtbank
7.       De rechtbank heeft zich onbevoegd verklaard om een oordeel te geven over de gestelde schade als gevolg van de doorzoeking op 14 juni 2009 en over de afwijzing van het verzoek om schadevergoeding bij brief van 2 mei 2013 en daarop volgende brieven. Daarbij heeft de rechtbank gewezen op het bepaalde in artikel 1:6, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Betoog in hoger beroep
8.       [appellante] betoogt dat de rechtbank zich ten onrechte onbevoegd heeft verklaard. [appellante] stelt dat de gestelde schade is veroorzaakt binnen de uitoefening door het college van een aan het publiekrecht ontleende bevoegdheid. De afwijzing van het verzoek om schadevergoeding bij brief van 2 mei 2013 moet volgens [appellante] dus worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb.
Beoordelingskader
9.       Op 1 juli 2013 is de Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten (hierna: de Wns) van 31 januari 2013 in werking getreden, wat betreft schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten. In artikel IV, eerste lid, van de Wns is bepaald dat op schade, veroorzaakt door een besluit dat werd bekendgemaakt of een handeling die werd verricht voor het tijdstip waarop deze wet voor dat besluit of die handeling in werking is getreden, het recht van toepassing blijft zoals dat gold voor dat tijdstip.
10.     De door [appellante] aangewezen schadeoorzaak is het binnentreden en doorzoeken van de loods en het kantoor op 14 juni 2009 en dateert van vóór 1 juli 2013. Dat betekent dat het oude recht van toepassing is, waarin aan het bestuursorgaan een zuiver schadebesluit kan worden gevraagd, waartegen vervolgens rechtsbescherming bij de bestuursrechter openstaat.
11.     Op grond van vaste rechtspraak is de bestuursrechter bevoegd kennis te nemen van een beroep tegen een besluit op een verzoek om schadevergoeding, indien de bestuursrechter ook bevoegd is kennis te nemen van een beroep tegen het besluit, genomen ter uitoefening van de publiekrechtelijke bevoegdheid die de schade zou hebben veroorzaakt. (Zie de uitspraak van de Afdeling van 6 mei 1997, ECLI:NL:RVS:1997:AA6762.)
12.     De gestelde schadeoorzaak is bepalend bij de beantwoording van de vraag of tegen de schadeveroorzakende uitoefening van de publiekrechtelijke bevoegdheid beroep open staat bij de bestuursrechter.
Beoordeling van het hoger beroep
13.     De Afdeling is van oordeel dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld niet bevoegd te zijn om van het beroep van [appellante] tegen de afwijzing van het verzoek om schadevergoeding kennis te nemen.
14.     Uit de bewoordingen van de brief van 30 november 2012 volgt dat [appellante] daarmee heeft beoogd het college in civielrechtelijke zin aansprakelijk te stellen op grond van onrechtmatige daad in de zin van artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek. Het college van procureurs-generaal heeft dit ook zo begrepen en heeft dat ook als zodanig mogen opvatten. De brief van 2 mei 2013, waarbij het verzoek om schadevergoeding is afgewezen, kan niet worden opgevat als een zuiver schadebesluit waartegen bestuursrechtelijke rechtsbescherming open staat.
15.     Voor zover [appellante] betoogt dat de rechtbank dan wel het college ten onrechte de afwijzing van het verzoek om schadevergoeding niet hebben aangemerkt als voor beroep vatbare besluiten, is dit onjuist. Uit artikel 1:6, onder a, van de Awb volgt dat de hoofdstukken 2 tot en met 8 en 10 van de Awb niet van toepassing zijn op de opsporing en vervolging van strafbare feiten, alsmede de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen. Dit betekent dat geen rechtsbescherming openstaat bij de bestuursrechter tegen de opsporing en vervolging van strafbare feiten. De bestuursrechter kan dan ook geen oordeel geven over de rechtmatigheid van de afwijzing van het verzoek om vergoeding van schade als gevolg van het door [appellante] gestelde onrechtmatige binnentreden en doorzoeken van de loods, het kantoor en de woning op 14 juni 2009. Dit betekent dat het niet mogelijk is om tegen het standpunt zoals vervat in de brief van 30 november 2012 bezwaar en beroep aan te tekenen. Daaruit volgt dat de bestuursrechter evenmin bevoegd is tot kennisneming van beroep tegen de afwijzende beslissing van het college op het verzoek van [appellante] om vergoeding van de schade als gevolg van dat (beweerdelijk) onrechtmatig handelen van de politie.
Het betoog faalt.
16.     Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
17.     Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. B.P.M. van Ravels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A.E. Planken, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 16 juni 2021
299.