202000457/1/A2.
Datum uitspraak: 27 januari 2021
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 16 januari 2020 in zaak nr. 19/161 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven (hierna: de CSG).
Procesverloop
Bij besluit van 19 september 2018 heeft de CSG de aanvraag van [appellante] om een uitkering uit het schadefonds geweldsmisdrijven afgewezen.
Bij besluit van 7 december 2018 heeft de CSG het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en alsnog een uitkering van € 2.500,00 toegekend.
Bij uitspraak van 16 januari 2020 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De CSG heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellante] en de CSG hebben ieder een nader stuk ingediend.
Partijen hebben voorafgaande aan de zitting op 14 januari 2021 laten weten niet te zullen verschijnen op de zitting.
Overwegingen
1. De CSG kent uit het schadefonds onder meer uitkeringen toe aan een ieder die door een in Nederland opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf ernstig lichamelijk of geestelijk letsel heeft opgelopen.
2. Op 7 augustus 2018 heeft [appellante] bij de CSG een aanvraag ingediend om een uitkering uit het schadefonds. Zij heeft in het aanvraagformulier vermeld dat zij slachtoffer is geworden van stelselmatig huiselijk geweld in de periode 2007-2010 en als gevolg daarvan fysiek en psychisch letsel heeft opgelopen.
3. De CSG heeft bij het besluit van 7 december 2018 een uitkering toegekend van € 2.500,00, gebaseerd op letselcategorie 2 van de zogenoemde Letsellijst Schadefonds Geweldsmisdrijven (hierna: de Letsellijst) van 1 mei 2018. Volgens de CSG wordt de verklaring van [appellante] over huiselijk geweld ondersteund door de meerdere meldingen die zijn gedaan bij de politie in 2007, 2008 en 2010 en door de bevestiging van haar verblijf van 20 januari 2010 tot en met 8 september 2010 in de opvang van Stichting Arosa in verband met huiselijk geweld.
Bij de bepaling van de letselcategorie heeft de CSG rekening gehouden met de omstandigheid dat [appellante] gedurende een periode van ongeveer 3 jaar slachtoffer was van stelselmatig huiselijk geweld. Pas bij een duur van ongeveer vijf jaar valt het huiselijk geweld in letselcategorie 3. Ook de gestelde frequentie van het geweld, eerst wekelijks en later dagelijks, is volgens de CSG niet voldoende om een uitkering in categorie 3 te rechtvaardigen. De CSG heeft daarbij in aanmerking genomen dat er in de periode 2007 tot 2010 drie keer melding/aangifte is gedaan bij de politie. Ook is volgens de CSG het geweld niet ernstig genoeg geweest voor toepassing van categorie 3. Onder ernstig geweld valt zware mishandeling, waarbij het slachtoffer ernstig lichamelijk letsel oploopt, zoals bijvoorbeeld botbreuken. Uit de opgave van [appellante] blijkt dat het geweld bestond uit het dichtknijpen van de keel met als gevolg blauwe plekken, uit slaan en uit één bedreiging met een mes. De ernst van het geweld kan volgens de CSG niet worden afgeleid uit de duur van de opvang bij Stichting Arosa, omdat de duur van de opvang niet alleen afhankelijk is van de ernst van het geweld, aldus de CSG.
Uitspraak rechtbank
4. De rechtbank heeft het beroep van [appellante] tegen het besluit van 7 december 2018 ongegrond verklaard.
Hoger beroep [appellante]
5. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de CSG aan haar in redelijkheid geen hogere uitkering heeft hoeven toekennen dan een uitkering van € 2.500,00, behorend bij letselcategorie 2. De CSG had in dit geval aansluiting behoren te zoeken bij letselcategorie 3, omdat het geweld met hoge frequentie plaatsvond. Daartoe voert zij aan dat ter zitting bij de rechtbank op 27 november 2019 de CSG heeft aangegeven het geloofwaardig te achten dat zij met hoge frequentie is mishandeld. De CSG heeft echter geen hoge frequentie aangenomen, omdat [appellante] daarvoor onvoldoende objectief bewijs naar voren heeft gebracht. Volgens [appellante] heeft de rechtbank miskend dat het onredelijk is dat als de CSG het standpunt inneemt dat zij gelooft dat [appellante] dagelijks werd mishandeld werd, zich nog op het standpunt stelt dat daarvoor ook nog nader bewijs naar voren gebracht moet worden.
Beoordeling in hoger beroep
6. In artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wsg is bepaald dat uit het schadefonds uitkeringen kunnen worden gedaan aan een ieder die ten gevolge van een in Nederland opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf ernstig lichamelijk of geestelijk letsel heeft bekomen.
7. De CSG heeft bij het nemen van beslissingen op verzoeken om uitkering als bedoeld in artikel 3 van de Wsg beslissingsruimte en heeft daaraan invulling gegeven in de Beleidsbundel Schadefonds Geweldsmisdrijven en de Letsellijst. Deze zijn te raadplegen op de website van de CSG (www.schadefonds.nl).
8. Volgens paragraaf 1.2.3 van de Beleidsbundel van 1 mei 2018 heeft de CSG een Letsellijst ontwikkeld om het opgelopen letsel in een letselcategorie in te kunnen delen. Deze Letsellijst geeft richtlijnen voor welk fysiek en psychisch letsel volgens de CSG als voldoende ernstig kan worden aangemerkt in de zin van de Wsg om een uitkering te rechtvaardigen.
9. Volgens paragraaf 1.2.4 kan de CSG bij verschillende geweldsmisdrijven zonder beoordeling van medische informatie ernstig psychisch letsel vooronderstellen. Dit doet de CSG dan op basis van de toedracht van het geweldsmisdrijf. Geweldsmisdrijven waarbij de CSG ernstig letsel kan vooronderstellen zijn onder meer stelselmatig huiselijk geweld, mensenhandel en belaging. In de Beleidsbundel is per geweldsmisdrijf beschreven wanneer ernstig letsel wordt voorondersteld. De Letsellijst bevat een lijst met geweldsmisdrijven die een indicatie geeft voor de vraag in welke gevallen de CSG ernstig psychisch letsel kan vooronderstellen en welke letselcategorie daarbij past. Of ernstig psychisch letsel wordt voorondersteld en welke letselcategorie daarbij past, bepaalt de CSG op basis van de omstandigheden van het geval. De hoogte van de letselcategorie is afhankelijk van de ernst en de gevolgen van het geweldsmisdrijf. Is het daadwerkelijk opgelopen letsel ernstiger, dan wordt de daarbij passende letselcategorie aangehouden.
10. Bij huiselijk geweld, waarbij over een langere periode sprake is van fysiek geweld of bedreigingen met geweld (hierna: stelselmatig huiselijk geweld), wordt letselcategorie 2 toegepast. Indien sprake is van stelselmatig huiselijk geweld dat naar de aard en gevolgen ernstiger is dan categorie 2, bijvoorbeeld met ernstig geweld, seksueel geweld, zeer lange duur of hoge frequentie kan een uitkering uit letselcategorie 3 worden toegekend.
11. Gelet op wat [appellante] heeft aangevoerd moet de Afdeling beoordelen of de CSG zich, gelet op dat beleid, in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen aanleiding bestaat om aan [appellante] een uitkering behorend bij een hogere categorie dan letselcategorie 2 toe te kennen.
12. Het is aan [appellante] om met voldoende objectieve aanwijzingen aannemelijk te maken dat zij slachtoffer is geworden van stelselmatig huiselijk geweld dat naar aard en gevolgen ernstiger is dan categorie 2.
13. In hetgeen [appellante] heeft aangedragen, ligt geen grond voor het oordeel dat de CSG zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen aanleiding bestaat om aan [appellante] een uitkering behorend bij een hogere categorie dan letselcategorie 2 toe te kennen. [appellante] heeft met de overgelegde stukken niet aannemelijk gemaakt dat zij langer dan 3 jaar slachtoffer is geweest van stelselmatig huiselijk geweld en dat de ernst van het geweld niet past binnen letselcategorie 2. [appellante] heeft evenmin aannemelijk gemaakt dat zij met zeer hoge frequentie is mishandeld. In de drie aangiften en meldingen in de periode 2007-2010 is geen objectieve ondersteuning te vinden dat het geweld bijna dagelijks plaatsvond. Voor zover [appellante] heeft betoogd dat het onredelijk is nader bewijs te verlangen voor de door haar gestelde frequentie van de mishandeling, omdat de CSG ter zitting bij de rechtbank heeft aangegeven haar te geloven dat het geweld dagelijks heeft plaatsgevonden, leidt dit niet tot een ander oordeel. De CSG heeft in haar brief van 15 juni 2020 toegelicht dat zij bedoeld heeft te zeggen dat haar oordeel ten aanzien van de opgegeven frequentie van mishandeling en het feit dat hiervoor onvoldoende objectieve onderbouwing bestaat niet betekent dat [appellante] niet wordt geloofd of dat wat zij hierover verklaart niet gebeurd zou zijn. Dit betekent niets meer en niets minder dan dat voor de verklaring van [appellante] op dit punt wel een objectieve onderbouwing aanwezig moet zijn.
14. De slotsom is dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de CSG aan [appellante] geen hogere uitkering heeft hoeven toekennen dan een uitkering van € 2.500,00, behorende bij letselcategorie 2.
15. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. B.P.M. van Ravels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A.E. Planken, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 27 januari 2021
299.