202100783/1/A2.
Datum uitspraak: 18 augustus 2021
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank NoordNederland van 30 december 2020 in zaak nr. 20/1877 in het geding tussen:
[appellant]
en
de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna: het CBR).
Procesverloop
Bij besluit van 17 februari 2020 heeft het CBR het rijbewijs van [appellant] ongeldig verklaard vanaf 24 februari 2020.
Bij besluit van 11 mei 2020 heeft het CBR het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 30 december 2020 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 augustus 2021, waar het CBR, vertegenwoordigd door mr. J.J. Kwant, is verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Op 17 juni 2019 heeft de politie van de eenheid Noord-Nederland aan het CBR mededeling gedaan als bedoeld in artikel 130, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: de Wvw 1994). Er is opgemerkt dat [appellant] op 23 februari 2019 een aanrijding veroorzaakte op een kruising. [appellant] reed meerdere verkeersborden omver en eindigde op een bewegwijzeringsbord/paal. [appellant] verklaarde later dat hij werd achtervolgd en dat hij voor de kruising zijn gordel had afgedaan. De verbalisanten waren ten tijde van de aanrijding op de kruising en hebben de aanrijding zien gebeuren. Zij constateerden echter dat er geen sprake was geweest van een achtervolging.
1.1. Naar aanleiding van de mededeling heeft het CBR bij besluit van 24 september 2019 aan [appellant] een onderzoek naar de geschiktheid als bedoeld in artikel 131, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wvw 1994 opgelegd. In het rapport van dat onderzoek staat dat bij [appellant] sprake is van een waanstoornis met achtervolgingswaan zonder ziekte-inzicht en ziekte-besef. Deze waanstoornis is niet in remissie. De keurend psychiater acht [appellant] niet rijgeschikt.
1.2. Het CBR heeft het rapport ten grondslag gelegd aan het besluit van 17 februari 2020, waarbij [appellant] is meegedeeld dat de uitslag van het medisch onderzoek is dat hij niet geschikt is om te rijden en dat zijn rijbewijs ongeldig wordt verklaard. [appellant] is het daar niet mee eens.
Oordeel van de rechtbank
2. De rechtbank heeft overwogen dat de rapportage van de psychiater voldoende zorgvuldig tot stand is gekomen, geen inconsistenties bevat, navolgbaar en concludent is. In hetgeen door [appellant] is gesteld ziet de rechtbank geen aanleiding om het rapport van de keurend psychiater voor onjuist te houden. Het CBR heeft dit rapport dan ook aan zijn besluitvorming ten grondslag kunnen leggen en in het verlengde daarvan het rijbewijs van [appellant] ongeldig kunnen verklaren, aldus de rechtbank.
Wettelijk kader
3. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Hoger beroep en de beoordeling ervan
4. [appellant] stelt dat hij geen last heeft van waanstoornissen. Hij is daar niet eerder voor behandeld en gebruikt daar ook geen medicijnen voor. Verder voert hij aan dat zijn buurman in een confrontatie met hem heeft toegegeven hem inderdaad te hebben achtervolgd op zaterdag 23 februari 2019, omstreeks 23:15 uur.
4.1. Het CBR mag afgaan op het psychiatrisch rapport dat aan het CBR is uitgebracht, nadat het is nagegaan of dit rapport op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Deze verplichting is neergelegd in artikel 3:9 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) voor de wettelijke adviseur en volgt uit artikel 3:2 van de Awb voor andere adviseurs. Als belanghebbende concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het rapport, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht, mag het CBR niet zonder nadere motivering op het rapport afgaan. Zo nodig vraagt het orgaan de adviseur een reactie op wat de belanghebbende over het advies heeft aangevoerd.
4.2. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat het CBR zich bij de besluitvorming op het psychiatrisch rapport heeft mogen baseren en op basis hiervan tot het standpunt heeft mogen komen dat [appellant] niet voldoet aan de eisen van geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen. De redenering van de keurend psychiater is begrijpelijk en de conclusies sluiten daarop aan. Het rapport van de psychiater is in overeenstemming met de bevindingen van de GGZ Friesland tijdens de opname van [appellant] in de High Intensive Care (HIC-kliniek) van de GGZ te Heerenveen. Zoals het CBR terecht heeft overwogen, stelt [appellant] tegenover de conclusie van de keurend psychiater slechts zijn eigen mening dat geen sprake zou zijn van een psychiatrische aandoening. [appellant] heeft niet om een tweede onderzoek verzocht en evenmin een rapportage van een medisch deskundige overgelegd, waaruit zou blijken dat de conclusie van de psychiater onjuist zou zijn.
4.3. Het betoog faalt.
Conclusie
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Het CBR hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. van Zanten, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 18 augustus 2021
97
BIJLAGE - Wettelijk kader -
Wegenverkeerswet 1994
Artikel 130
1. Indien bij de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen personen een vermoeden bestaat dat de houder van een rijbewijs niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven, doen zij daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan het CBR onder vermelding van de feiten en omstandigheden die aan het vermoeden ten grondslag liggen. Bij ministeriële regeling worden de feiten en omstandigheden aangewezen die aan het vermoeden ten grondslag dienen te liggen en worden ter zake van de uitoefening van deze bevoegdheid nadere regels vastgesteld.
[…].
Artikel 131
1. Indien een schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid, is gedaan, besluit het CBR in de bij ministeriële regeling aangewezen gevallen respectievelijk tot:
[…]
c. een onderzoek naar de rijvaardigheid of geschiktheid.
[…].
Artikel 134
[…]
2. Het CBR besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs indien de uitslag van het onderzoek daartoe aanleiding geeft. Bij ministeriële regeling worden de gevallen aangewezen waarin daarvan sprake is.
3. Indien het CBR voornemens is het rijbewijs ongeldig te verklaren, deelt het dit mede aan de houder, tevens onder mededeling van de bevoegdheid van betrokkene om binnen twee weken een tweede onderzoek te verlangen. De aan dit tweede onderzoek verbonden kosten, waarvan de hoogte door het CBR wordt vastgesteld, komen ten laste van betrokkene. De artikelen 132 en 133 alsmede het eerste en het vierde lid van dit artikel zijn van overeenkomstige toepassing. De in de eerste volzin bedoelde mededeling wordt niet gedaan, indien het rijbewijs van de houder inmiddels op grond van artikel 123b ongeldig is geworden.
[…]
Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011
Artikel 2
1. Een vermoeden als bedoeld in artikel 130, eerste lid, van de wet wordt gebaseerd op feiten of omstandigheden als genoemd in de bij deze regeling behorende bijlage.
[…]
Artikel 27
Het CBR besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs, bedoeld in artikel 134, derde lid, van de wet, indien de uitslag van het onderzoek, respectievelijk de onderzoeken, inhoudt dat betrokkene:
[…]
b. niet voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de lichamelijk en geestelijke geschiktheid voor het besturen van een of meer categorieën motorrijtuigen.
Regeling eisen geschiktheid 2000
Artikel 2
De eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen worden vastgesteld overeenkomstig de bij deze regeling behorende bijlage.
Bijlage behorende bij de Regeling eisen geschiktheid 2000
Hoofdstuk 8. Psychiatrische stoornissen
8.2.3. Waanstoornis
a. groep 1: Personen met een ernstige waanstoornis zijn ongeschikt. Personen bij wie de psychiater de waanstoornis als licht beschouwt (niet interfererend met de rijgeschiktheid) kunnen geschikt worden verklaard voor rijbewijzen van groep 1 rijbewijzen voor maximaal vijf jaar.
[…].