202006250/1/A2.
Datum uitspraak: 18 augustus 2021
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 12 oktober 2020 in zaak nr. 19/7534 in het geding tussen:
[appellant]
en
de directie van de Dienst Wegverkeer (hierna: de RDW).
Procesverloop
Bij besluit van 26 juli 2019 heeft de RDW het verzoek van [appellant] om wijziging van de datum eerste toelating (hierna: DET) van het voertuig met kenteken [...] afgewezen.
Bij besluit van 23 oktober 2019 heeft de RDW het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 12 oktober 2020 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De RDW heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 augustus 2021, waar [appellant], bijgestaan door mr. G.H. Schoorl, advocaat te Amsterdam, en de RDW, vertegenwoordigd door mr. B.S. Kruize, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] is eigenaar van een Jaguar XJ12 Series 2 XJC 5.3 liter met kenteken [...]. Het gaat om een geïmporteerd voertuig. Bij de eerste afgifte van het kentekenbewijs op 28 november 1987 is voor het kenteken [...] onder bijzonderheden als bouwjaar 1978 opgenomen. De DET van dit voertuig is op 30 juni 1978 vastgesteld. [appellant] heeft gevraagd om wijziging van de DET van 30 juni 1978 in 22 maart 1976. Ten bewijze dat de geregistreerde DET onjuist is, heeft [appellant] een certificaat van de Jaguar Daimler Heritage Trust van 20 mei 2019 overgelegd waarin staat dat de afleverdatum 22 maart 1976 is. Bij wijziging van de DET kan [appellant] aanspraak maken op blauwe kentekenplaten.
Wettelijk kader
2. Artikel 2.2 van de Regeling voertuigen luidt:
"1. Onder de datum waarop een voertuig in gebruik is genomen, wordt in deze regeling verstaan de datum van eerste toelating van het voertuig zoals vermeld in het kentekenregister.
2. De datum van eerste toelating, bedoeld in het eerste lid, wordt door de Dienst Wegverkeer vastgesteld op de wijze, bepaald in bijlage II.
3. Voor voertuigen waarvoor vóór 1 januari 1995 een kentekenbewijs is afgegeven waarop geen datum eerste toelating is vermeld, wordt als datum eerste toelating beschouwd de op het kentekenbewijs vermelde datum van afgifte van deel I van het kentekenbewijs. Indien op het kentekenbewijs onder ‘bijzonderheden’ een bouwjaar is vermeld, wordt als datum eerste toelating beschouwd 30 juni van dit bouwjaar."
De uitspraak van de rechtbank
3. De rechtbank heeft het oordeel van verweerder gevolgd dat op grond van de datum van fabricage en aflevering nog niet is vast te stellen wat de DET is. Ten tijde van het invoeren van het voertuig zijn geen rechtsmiddelen aangewend tegen het bouwjaar. Daarmee staat deze datum in rechte vast. [appellant] heeft naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aannemelijk gemaakt dat deze datum niet correct is.
Hoger beroep en beoordeling ervan
4. [appellant] betoogt dat de DET van het voertuig in het kentekenregister dient te worden gewijzigd in 1976. Daartoe voert hij aan dat de DET is gebaseerd op het bouwjaar genoteerd op het oorspronkelijke Nederlandse kentekenbewijs. Nu dit genoteerde bouwjaar op het oorspronkelijke kentekenbewijs niet correct is, klopt ook de afgeleide DET niet. [appellant] heeft de RDW in feite niet verzocht om wijziging van de DET maar om herstel van de omissie dat het bouwjaar 1978 zou betreffen. Het bouwjaar betreft 1976.
Ter zitting heeft [appellant], onder verwijzing naar een uitdraai van de website van de Federatie Historische Automobiel- en Motorfietsclubs, gesteld dat de RDW met automobielclubs afspraken heeft gemaakt over de afgifte van blauwe kentekenplaten voor geïmporteerde klassiekers en dat hij niet begrijpt waarom daarvoor nu geen ruimte is.
4.1. De RDW heeft erop gewezen dat het gaat om een voertuig dat is geïmporteerd. Daarom kan ervan worden uitgegaan dat de vaststelling van het bouwjaar destijds heeft plaatsgevonden op basis van de buitenlandse kentekendocumenten. Uit die documenten is het bouwjaar 1978 afgeleid en dat heeft er toe geleid dat dit op het Nederlandse kentekenbewijs is opgenomen. Omdat het kentekenbewijs van het voertuig is afgegeven voor 1 januari 1995 en op het kentekenbewijs onder bijzonderheden ‘bouwjaar 1978’ was vermeld, heeft de RDW overwogen dat de DET op juiste gronden en in overeenstemming met artikel 2.2, derde lid, van de Regeling, is vastgesteld op 30 juni 1978. Dit is een eenmalige vaststelling geweest op basis van de op dat moment geldende gegevens. Ten overvloede heeft de RDW opgemerkt dat tegen de vaststelling van de DET geen bezwaar is aangetekend, zodat de DET in rechte vaststaat.
Ter zitting heeft de RDW gesteld dat de afgifte van blauwe kentekenplaten voor geïmporteerde klassiekers, voertuigen betrof die op grond van de registratie in het kentekenregister een vastgestelde DET voor 1977 hadden. In die gevallen bestond dus recht op blauwe kentekenplaten.
4.2. De rechtbank heeft de RDW terecht gevolgd in zijn standpunt dat op grond van de datum van fabricage en aflevering nog niet is vast te stellen wat de DET is. Uit het door [appellant] overgelegde certificaat valt niet af te leiden dat het voertuig reeds in 1976 daadwerkelijk in gebruik is genomen. Naar de RDW heeft gesteld, komt het regelmatig voor dat voertuigen in een ander jaar dan het fabricagejaar in gebruik worden genomen en is hier ook geen sprake van een opvallend lange tussenperiode. Het gaat hier om een voertuig dat van Engeland naar Duitsland is gegaan en mogelijk later pas in gebruik is genomen. Verder heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat bij de eerste afgifte van het kentekenbewijs in 1987 het op het kentekenbewijs opgenomen bouwjaar niet op de juiste wijze is vastgesteld. De RDW heeft mogen aannemen dat als het bouwjaar onjuist was overgenomen, de importeur - mede gezien het bijzondere voertuig - destijds bezwaar zou hebben gemaakt.
4.3. Verder heeft [appellant] zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat de RDW beleidsvrijheid heeft bij het vaststellen van de DET. Het voertuig van [appellant] is een voertuig als bedoeld in artikel 2.2, derde lid, van de Regeling waarvoor vóór 1 januari 1995 een kentekenbewijs is afgegeven waarop geen datum eerste toelating is vermeld. Artikel 2.2, derde lid, laatste volzin, bepaalt dat voor dergelijke voertuigen, als er op het kentekenbewijs onder ‘bijzonderheden’ een bouwjaar is vermeld, de datum eerste toelating op 30 juni van dat bouwjaar wordt vastgesteld. De RDW heeft in overeenstemming met deze bepaling de DET op 30 juni 1978 vastgesteld en had geen ruimte om de DET op andere wijze vast te stellen, omdat niet is komen vast te staan dat het in het kentekenbewijs vermelde bouwjaar onjuist is. Gelet op deze DET kan [appellant] geen aanspraak maken op blauwe kentekenplaten.
Ter zitting heeft de RDW nog naar voren gebracht dat wijziging van de registratie in dit geval grote gevolgen zou hebben voor de registratie in andere gevallen. Slechts op basis van bewijsstukken, in dit geval op basis van de registratie in Duitsland, zou de RDW de registratie kunnen wijzigen. Dergelijke stukken zijn door [appellant] niet overgelegd. Hoe begrijpelijk het ook is dat [appellant] om esthetische redenen de gele kentekenplaten door blauwe kentekenplaten zou willen vervangen, gaat het hier om regelgeving waar de RDW niet van kan afwijken.
4.4. Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. De RDW hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. van Zanten, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 18 augustus 2021
97