ECLI:NL:RVS:2021:1894

Raad van State

Datum uitspraak
25 augustus 2021
Publicatiedatum
25 augustus 2021
Zaaknummer
202006686/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging schulddienstverlening door Intergemeentelijke Sociale Dienst Bollenstreek na niet-naleving van afdrachtverplichtingen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 22 oktober 2020 het beroep van [appellante] ongegrond verklaarde. De Intergemeentelijke Sociale Dienst Bollenstreek (ISD) had op 5 december 2018 de schulddienstverlening van [appellante] met onmiddellijke ingang beëindigd, omdat zij niet aan haar afdrachtverplichtingen had voldaan. [appellante] was in 2016 onder voorwaarden toegelaten tot de schulddienstverlening, maar heeft vanaf augustus 2018 haar maandelijkse afdracht niet meer gedaan. De rechtbank oordeelde dat de ISD in redelijkheid de schulddienstverlening kon beëindigen, omdat [appellante] niet voldeed aan de voorwaarden van de schulddienstverlening. In hoger beroep herhaalt [appellante] haar standpunten, maar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De ISD heeft in redelijkheid gebruik gemaakt van haar bevoegdheid om de schulddienstverlening te beëindigen, en de rechtbank heeft terecht geoordeeld dat [appellante] niet in betalingsonmacht verkeerde en geen bijzondere omstandigheden heeft aangevoerd voor toepassing van de hardheidsclausule. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd en de ISD hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202006686/1/A2.
Datum uitspraak: 25 augustus 2021
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 22 oktober 2020 in zaak nr. 19/7347 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Intergemeentelijke Sociale Dienst Bollenstreek (hierna: de ISD).
Procesverloop
Bij besluit van 5 december 2018 heeft de ISD de schulddienstverlening van [appellante] met onmiddellijke ingang beëindigd.
Bij besluit van 1 oktober 2019 heeft de ISD het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 oktober 2020 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De ISD heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 augustus 2021, waar de ISD, vertegenwoordigd door mr. D.F. Rosenbaum en mr. C. Goemans, is verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       Bij besluit van 2 augustus 2016 is [appellante] op grond van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (Wgs) en de Uitvoeringsregels schulddienstverlening ISD Bollenstreek (de Uitvoeringsregels) onder voorwaarden tot de schulddienstverlening toegelaten. Daarbij is een stabilisatietraject gestart wat inhoudt dat de inkomsten en uitgaven met elkaar in balans worden gebracht. Bij dit besluit is een plan van aanpak gevoegd dat de richting van het traject van de schulddienstverlening in grote lijnen aangeeft en tevens is een overeenkomst voor reservering van de afloscapaciteit bijgevoegd.
2.       Omdat [appellante] niet dan wel onvolledig aan haar afdrachtverplichting heeft voldaan, heeft de ISD haar bij brief van 10 augustus 2017 een eerste hersteltermijn geboden om over de betrokken periode het inkomen boven het 'vrij te laten bedrag' van € 1.897,68 over te maken. Bij brieven van 11 oktober 2017 en 14 november 2017 wordt [appellante] opnieuw op haar betalingsachterstand gewezen. Op 7 december 2017 heeft de ISD aan [appellante] een waarschuwingsbrief gestuurd, omdat zij zich niet aan alle aan de schulddienstverlening verbonden verplichtingen heeft gehouden. Daarbij is een termijn gesteld tot 1 januari 2018 om alles boven het vrij te laten bedrag met terugwerkende kracht vanaf 1 februari 2017 over te maken. Op 7 februari 2018 is een gesprek gehouden tussen [appellante] en de ISD waarbij opnieuw afspraken zijn gemaakt over de afloscapaciteit. Bij brieven van 2 maart 2018 en 8 maart 2018 wordt [appellante] een laatste hersteltermijn geboden om bepaalde gegevens aan te leveren en de volledige afloscapaciteit over minimaal februari 2018 te voldoen. Als dat niet gebeurt zal de schulddienstverlening worden beëindigd. Daarop heeft [appellante] twee betalingen verricht. Op 4 mei 2018 vindt een jaarlijkse hercontrole plaats en blijkt er een betalingsachterstand van € 10.052,78 te zijn. Opnieuw stelt de ISD betalingstermijnen en ook krijgt [appellante] een waarschuwing, omdat zij zich niet aan alle voorwaarden heeft gehouden. Bij besluit van 1 augustus 2018 worden nieuwe voorwaarden gesteld voor voortzetting van de schulddienstverlening, die erop zijn gericht om de betalingsachterstand in te lopen. Per 29 augustus 2018 is [appellante] gestopt met het aflossen; de betalingsachterstand is op dat moment opgelopen tot € 13.772,19.
3.       Bij besluit van 5 december 2018, gehandhaafd bij het besluit van 1 oktober 2019, heeft de ISD de schulddienstverlening van [appellante] per direct beëindigd, omdat zij zich niet gehouden heeft aan de daaraan gestelde voorwaarden en dit haar kan worden verweten. Meer specifiek heeft zij zich niet gehouden aan de voorwaarde van het gebruiken van de aflossingscapaciteit, het niet maken van nieuwe schulden en de aanvullende voorwaarden met betrekking tot het inlopen van de betalingsachterstand.
Wettelijk kader
4.       Het relevante wettelijke kader is opgenomen in de bijlage die onderdeel uitmaakt van deze uitspraak.
Aangevallen uitspraak
5.       De rechtbank heeft geoordeeld dat de ISD in redelijkheid het schulddienstverleningstraject heeft kunnen beëindigen. De rechtbank heeft eerst vastgesteld dat [appellante] vanaf 29 augustus 2018 haar maandelijkse afdracht niet meer heeft overgemaakt aan de ISD. Zij heeft daarmee niet voldaan aan de verplichtingen die aan de schulddienstverlening waren verbonden en om die reden was de ISD bevoegd de schulddienstverlening te beëindigen. De rechtbank heeft [appellante] niet in haar stelling gevolgd dat haar niet kan worden verweten dat zij gestopt is met betalen omdat zij geen afloscapaciteit had. De rechtbank heeft hierbij overwogen dat uit het dossier blijkt dat partijen van mening verschilden over aftrekposten en de berekening van de afloscapaciteit. Niet gebleken is dat die vaststelling in rechte is aangevochten. Om die reden moet van de door de ISD vastgestelde afloscapaciteit worden uitgegaan. De vaststelling van de hoogte van het vrij te laten bedrag en diverse financiële elementen die daarbij een rol spelen, vallen buiten de reikwijdte van het bestreden besluit. Dat [appellante] is gestopt met betalen, komt daarom voor haar rekening en risico. Overigens heeft zij ook niet met stukken onderbouwd dat zij in acute betalingsonmacht verkeerde in en na augustus 2018. Tot slot heeft de rechtbank geoordeeld dat het beroep van [appellante] op de hardheidsclausule niet kan slagen, omdat zij geen zodanig bijzondere omstandigheden naar voren heeft gebracht die tot de conclusie leiden dat zij in de onmogelijkheid verkeerde om de vastgestelde afdracht te betalen. Dat de beëindiging van de schulddienstverlening nadelige financiële consequenties heeft is volgens de rechtbank eveneens geen reden voor toepassing van de hardheidsclausule omdat dat inherent is aan een dergelijke beëindiging.
Hoger beroep
6.       [appellante] is het niet eens met de aangevallen uitspraak. Zij vindt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat zij niet aan de verplichtingen die aan de schulddienstverlening zijn verbonden heeft voldaan, omdat zij vanaf 29 augustus 2018 de afloscapaciteit niet meer heeft overgemaakt en dat de ISD daarom bevoegd was om de schulddienstverlening te beëindigen.
Verder vindt [appellante] dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het stopzetten van de betaling aan de ISD voor haar rekening en risico dient te komen, omdat zij de vaststelling van haar afloscapaciteit niet in rechte heeft aangevochten. In het licht van de omstandigheid dat [appellante] het niet eens was met de ISD over de frequentie waarmee en de wijze waarop de afloscapaciteit en het vrij te laten bedrag moesten worden berekend, heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat er geen sprake is van verminderde verwijtbaarheid aan de zijde van [appellante].
Voorts stelt [appellante] dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat zij niet met stukken heeft onderbouwd dat zij in betalingsonmacht verkeerde.
Tot slot heeft de rechtbank volgens [appellante] ten onrechte geoordeeld dat zij geen omstandigheden heeft aangevoerd om een beroep op de hardheidsclausule te kunnen doen.
7.       Niet in geschil is dat [appellante] vanaf 29 augustus 2018 is gestopt met aflossen. Door de vastgestelde afloscapaciteit niet te gebruiken, heeft [appellante] niet voldaan aan de verplichtingen die aan de schulddienstverlening zijn verbonden. De rechtbank is terecht tot het oordeel gekomen dat de ISD om die reden bevoegd was de schulddienstverlening te beëindigen.
8.       Vervolgens moet de vraag worden beantwoord of de ISD in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken, dus of de schulddienstverlening in het geval van [appellante] in redelijkheid mocht worden beëindigd. Voor zover [appellante] zich niet kan vinden in de wijze waarop de afloscapaciteit (maandelijks) is vastgesteld, kan dat nu niet aan de orde komen. Zij heeft tegen de desbetreffende besluiten geen bezwaar gemaakt en deze staan daarom in deze procedure vast. Dat [appellante] het regelmatig niet eens was met de ISD over de afloscapaciteit, levert, anders dan zij stelt, geen verminderde verwijtbaarheid op. Wat [appellante] in hoger beroep heeft aangevoerd over betalingsonmacht en bijzondere omstandigheden voor toepassing van de hardheidsclausule als bedoeld in artikel 9 van de Uitvoeringsregels, is een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd en is door de rechtbank gemotiveerd weerlegd. De rechtbank is op goede gronden tot het juiste oordeel gekomen. De ISD heeft in redelijkheid de schulddienstverlening kunnen beëindigen.
9.       Dat de schulddienstverlening is beëindigd betekent niet dat de ISD helemaal niets meer voor [appellante] kan doen. Ter zitting heeft de ISD aangegeven dat [appellante] contact kan blijven opnemen voor informatie en advies. Daarbij heeft de ISD gezegd dat zij, indien dat nodig blijkt te zijn, bereid is de termijn waarbinnen [appellante] geen beroep meer kan doen op de schulddienstverlening, die loopt tot 5 december 2023, te verkorten. Voorwaarde hiervoor is wel dat [appellante] zich onder beschermingsbewind laat plaatsen.
Conclusie
10.     Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
11.     De ISD hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.C.P. Venema, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
w.g. Dallinga
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 augustus 2021
18-921.
Bijlage: wettelijk kader
Wet gemeentelijke schuldhulpverlening
Artikel 6                 Inlichtingenplicht
De verzoeker doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op de op hem van toepassing zijnde schulddienstverlening of voor de uitvoering van deze wet.
Artikel 7                 Medewerkingsplicht
1. De verzoeker is verplicht aan het college desgevraagd de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet.
[…].
Uitvoeringsregels schulddienstverlening ISD Bollenstreek
Artikel 5       Verplichtingen
1. Belanghebbende doet aan het dagelijks bestuur op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en of omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op schulddienstverlening zowel bij de aanvraag als gedurende de looptijd van het traject.
2. Belanghebbende is verplicht om alle medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is gedurende de aanvraagperiode en tijdens het schulddienstverleningstraject.
De medewerking bestaat onder andere uit:
a. het tijdig nakomen van afspraken
b. geen nieuwe schulden aangaan
c. het zich houden aan de bepalingen van de schuldregelingsovereenkomst, voorwaarden van de beschikking en of de bepalingen van het plan van aanpak schulddienstverlening.
[…].
Artikel 6       Beëindigingsgronden
1. Het dagelijks bestuur kan besluiten tot beëindiging van de schulddienstverlening indien:
[…]
c. belanghebbende zijn beschikbare aflossingscapaciteit niet wil gebruiken voor de aflossing van zijn schulden.
d. belanghebbende niet of onvoldoende mate zijn verplichtingen nakomt, zoals neergelegd in artikel 6 en 7 van de Wgs, artikel 4 van deze uitvoeringsregels, de beschikking, de schuldregelingsovereenkomst en/of plan van aanpak. Er zal niet eerder tot beëindiging worden overgegaan dan nadat belanghebbende een redelijke hersteltermijn is geboden om alsnog aan zijn verplichtingen te voldoen. Als schuldeisers weigeren mee te werken dan geldt deze hersteltermijn niet.
[…].
Artikel 8       Berekening vrij te laten bedrag
1. Voor het berekenen van het Vrij Te laten bedrag (VTLB) wordt volgens de Gedragscode Schuldregeling van de NVVK gehandeld (NVVK tabel), gebaseerd op de Recofa-methodiek.
2. Indien belanghebbende door toepassing van de NVVK tabel onder de beslagvrije voet als bedoeld in het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering zakt, wordt dit uitdrukkelijk medegedeeld aan belanghebbende (zorgplicht).
3. Het is aan de belanghebbende om te bepalen of hij al dan niet meer wil aflossen dan de beslagvrije voet toestaat.
Artikel 9       Hardheidsclausule en onvoorziene omstandigheden
1.  Het dagelijks bestuur kan gemotiveerd afwijken van de bepalingen in deze uitvoeringsregels indien sprake is van bijzondere omstandigheden.
2.  In gevallen waarin dit besluit niet voorziet beslist het dagelijks bestuur.