ECLI:NL:RVS:2021:1989
Raad van State
- Hoger beroep
- N. Verheij
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep inzake uitstel van vertrek voor vreemdeling
In deze zaak heeft de Raad van State op 6 september 2021 uitspraak gedaan over het hoger beroep van een appellant die zich stelde te handelen namens een vreemdeling. De vreemdeling had eerder een aanvraag ingediend voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000, welke aanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen op 22 oktober 2019. Na een ongegrond verklaard bezwaar op 6 december 2019, heeft de rechtbank Den Haag op 1 juli 2021 het beroep van de vreemdeling tegen deze afwijzing eveneens ongegrond verklaard. Hierop heeft de appellant hoger beroep ingesteld.
De Raad van State heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de appellant geen bewijs heeft overgelegd waaruit blijkt dat hij daadwerkelijk gemachtigd was om het hoger beroep in te stellen namens de vreemdeling. De griffier heeft de appellant op 14 juli 2021 per aangetekende brief geïnformeerd dat hij binnen twee weken een ondertekende verklaring moest indienen om zijn vertegenwoordiging te bevestigen. Aangezien de appellant deze verklaring niet heeft ingediend en ook geen redenen heeft aangevoerd waarom het hoger beroep toch in behandeling zou moeten worden genomen, heeft de Raad van State geoordeeld dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is.
De beslissing van de Raad van State houdt in dat het hoger beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard en dat de staatssecretaris geen proceskosten hoeft te vergoeden. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken op 6 september 2021.