ECLI:NL:RVS:2021:1991

Raad van State

Datum uitspraak
29 maart 2021
Publicatiedatum
7 september 2021
Zaaknummer
202100268/3/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Rechters
  • J.J. van Eck
  • T. van Goeverden-Clarenbeek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep vreemdeling tegen uitspraak rechtbank Den Haag inzake vertrouwelijke gedingstukken

In deze zaak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 18 december 2020, in zaak nr. NL20.9861. De minister van Buitenlandse Zaken heeft op verzoek van de Afdeling, krachtens artikel 8:45 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), een vertrouwelijke versie van een aantal gedingstukken overgelegd. Tevens is medegedeeld dat uitsluitend de Afdeling kennis zal mogen nemen van deze stukken, in overeenstemming met artikel 8:29 van de Awb.

De vertrouwelijke stukken zijn gerelateerd aan het individueel ambtsbericht van 5 september 2017, met kenmerk TBI160706.0035. De overgelegde documenten omvatten onder andere een memorandum van 6 juli 2016, een onderzoeksverslag van 22 augustus 2017, en een nota van de AKN te Tbilisi van 6 oktober 2016. De minister heeft de Afdeling verzocht om te bepalen dat alleen de Afdeling van deze stukken kennis mag nemen, vanwege gewichtige redenen.

De Afdeling heeft in haar overwegingen de belangen afgewogen. Enerzijds is er het belang dat partijen gelijkelijk beschikken over relevante informatie voor het hoger beroep, en anderzijds het belang dat de bestuursrechter over alle noodzakelijke informatie beschikt om de zaak zorgvuldig te kunnen afhandelen. De Afdeling heeft geconcludeerd dat de bescherming van de geraadpleegde bronnen en gebruikte onderzoeksmethoden zwaarder weegt dan het belang van de vreemdeling om kennis te nemen van de stukken.

Uiteindelijk heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State het verzoek tot beperkte kennisneming van de stukken gerechtvaardigd geacht en het verzoek toegewezen. De beslissing is vastgesteld door mr. J.J. van Eck, lid van de enkelvoudige geheimhoudingskamer, in tegenwoordigheid van mr. T. van Goeverden-Clarenbeek, griffier, en is uitgesproken in het openbaar op 29 maart 2021.

Uitspraak

202100268/3/V3.
Datum beslissing: 29 maart 2021
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Beslissing op grond van artikel 8:29, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht in het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 18 december 2020 in zaak nr. NL20.9861 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
De vreemdeling heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 18 december 2020 in zaak nr. NL20.9861.
De minister van Buitenlandse Zaken heeft, op verzoek van de Afdeling krachtens artikel 8:45 van de Awb, de vertrouwelijke versie van een aantal gedingstukken overgelegd en met verwijzing naar artikel 8:29 van de Awb medegedeeld dat uitsluitend de Afdeling kennis zal mogen nemen van deze stukken.
Het betreft de aan het individueel ambtsbericht van 5 september 2017, kenmerk TBI160706.0035, ten grondslag liggende stukken:
1.       een memorandum van 6 juli 2016 van het (toenmalig) Cluster Ambtsberichten en Terugkeer (CAT) aan de Chef de Poste van de Ambassade van het Koninkrijk der Nederlanden (AKN) te Tbilisi;
2.       een onderzoeksverslag van 22 augustus 2017 van de AKN te Tbilisi;
3.       een nota van de AKN te Tbilisi van 6 oktober 2016 met bjilagen;
4.       een antwoordnota aan de AKN te Tbilisi van 9 maart 2017 met een bijlage (en vertaling).
Overwegingen
1.       De minister heeft de Afdeling wegens het bestaan van gewichtige redenen verzocht te bepalen dat alleen de Afdeling van de stukken kennis zal nemen.
2.       Gelet op artikel 8:29, derde lid, van de Awb beslist de Afdeling of de weigering dan wel beperking van de kennisneming van een stuk gerechtvaardigd is. Deze beslissing vergt een afweging van belangen. Enerzijds speelt hierbij het belang dat partijen gelijkelijk beschikken over de voor het hoger beroep relevante informatie en het belang dat de bestuursrechter beschikt over alle informatie die nodig is om de zaak op een juiste en zorgvuldige wijze af te doen. Daartegenover staat dat de kennisneming door partijen van bepaalde gegevens het algemeen belang, het belang van één of meer partijen en/of het belang van derden onevenredig kan schaden.
3.       Naar het oordeel van de Afdeling weegt de bescherming van de geraadpleegde bronnen en de gebruikte onderzoeksmethoden en -technieken zwaarder dan het belang dat de vreemdeling kennis nemen van de stukken.
4.       De Afdeling acht daarom het verzoek tot beperkte kennisneming gerechtvaardigd.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek toe.
Aldus vastgesteld door mr. J.J. van Eck, lid van de enkelvoudige geheimhoudingskamer, in tegenwoordigheid van mr. T. van Goeverden-Clarenbeek, griffier.
w.g. Van Eck
lid van de enkelvoudige geheimhoudingskamer
w.g. Van Goeverden-Clarenbeek
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 29 maart 2021
488.