ECLI:NL:RVS:2021:1993

Raad van State

Datum uitspraak
1 juli 2021
Publicatiedatum
7 september 2021
Zaaknummer
202006877/2/V6
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Rechters
  • J.J. van Eck
  • T. van Goeverden-Clarenbeek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen uitspraak rechtbank Zeeland-West-Brabant inzake vertrouwelijke gedingstukken

In deze zaak heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 2 november 2020, in zaak nr. 19/4607. De staatssecretaris heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State verzocht om kennis te nemen van vertrouwelijke gedingstukken, waarbij de minister van Buitenlandse Zaken op basis van artikel 8:45 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een aantal documenten heeft overgelegd. Deze documenten zijn vertrouwelijk en mogen uitsluitend door de Afdeling worden ingezien, zoals aangegeven in artikel 8:29 van de Awb.

De Afdeling heeft vastgesteld dat de minister een verzoek heeft ingediend om te bepalen dat alleen de Afdeling kennis mag nemen van bepaalde stukken, omdat er gewichtige redenen zijn om deze geheim te houden. De minister heeft ook een geanonimiseerde versie van de stukken meegestuurd die naar de partijen kan worden gestuurd. De Afdeling heeft echter geconstateerd dat niet alle stukken in de gesloten enveloppen zijn meegestuurd, en dat sommige stukken niet geanonimiseerd zijn, wat in strijd is met de verzoeken van de minister.

Na een zorgvuldige afweging van de belangen heeft de Afdeling geconcludeerd dat de bescherming van de geraadpleegde bronnen en de methoden die zijn gebruikt voor het onderzoek zwaarder wegen dan het belang van de wederpartij om kennis te nemen van de stukken. Daarom heeft de Afdeling het verzoek van de minister tot beperkte kennisneming van de stukken gerechtvaardigd geacht en het verzoek toegewezen. De beslissing is genomen door mr. J.J. van Eck, lid van de enkelvoudige geheimhoudingskamer, in aanwezigheid van mr. T. van Goeverden-Clarenbeek, griffier, en is openbaar uitgesproken op 1 juli 2021.

Uitspraak

202006877/2/V6.
Datum beslissing: 1 juli 2021
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Beslissing op grond van artikel 8:29, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht in het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 2 november 2020 in zaak nr. 19/4607 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te [woonplaats],
en
de minister van Buitenlandse Zaken.
Procesverloop
De staatssecretaris heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 2 november 2020 in zaak nr. 19/4607.
De minister heeft, op verzoek van de Afdeling krachtens artikel 8:45 van de Awb, de vertrouwelijke versie van één of een aantal gedingstukken overgelegd en met verwijzing naar artikel 8:29 van de Awb medegedeeld dat uitsluitend de Afdeling kennis zal mogen nemen van deze stukken.
Het betreft de volgende stukken:
1.       Een memorandum van 10 september 2002 van de afdeling Asiel- en  Migratiezaken (DPV/AM) van Hr. Ms. Ambassade (HMA) te Kigali;
2.       Een memorandum van 2 juni 2003 van HMA te Kigali aan DPV/AM met een aantal bijlagen;
3.       Bijlage 1 - een memorandum van 13 februari 2003;
4.       Bijlage 2 - een onderzoeksrapport van 25 februari 2003;
5.       Bijlage 3 - een onderzoeksrapport van 12 april 2003;
6.       Het individueel ambtsbericht van 16 juni 2003, kenmerk: DPV/AM-U020730.1588;
7.       Een brief van de IND (REK-checkbrief) van 19 juni 2003;
8.       Een memorandum van 18 november 2004 van DPV/AM aan HMA te Kigali;
9.       Een memorandum van 26 januari 2005 van HMA te Kigali aan DPV/AM met twee bijlagen;
10.     Bijlage 1 - een brief van HMA Kigali van 30 november 2004;
11.     Bijlage 2 - een brief aan HMA Kigali van 19 januari 2005;
12.     Het individueel ambtsbericht van 12 april 2005, kenmerk: DPV/AM-U020730.1588/778708;
13.     Een brief van IND (RECK-checkbrief) van 19 april 2005;
14.     Een (intern/vertrouwelijk) memorandum van IND aan BZ over REK-checkbrief van 19 april 2005;
15.     Een aantal (interne) berichten over aanvullende vraag in dossier DPV/AM-U020730.1588 van augustus 2005;
16.     Een brief van BZ aan IND van 10 september 2005;
17.     Een brief van IND (REK- checkbrief) van 5 december 2005;
18.     Een memorandum van 20 september 2016 van het Cluster Ambtsberichten en Terugkeer (CAT) aan de Chef de Poste van de Ambassade van het Koninkrijk der Nederlanden (AKN) te Kigali;
19.     Een bericht van AKN te Kigali van 30 maart 2017 met een (ongedateerd) onderzoeksverslag en een drietal bijlagen (annex 1, 2 en 3);
20.     Het individueel ambtsbericht van 2 juni 2017, kenmerk: KIG160901.0048;
21.     Een brief van IND (REK-checkbrief) van 7 juni 2017;
22.     Een (intern/vertrouwelijk) memorandum van IND aan BZ over REK-checkbrief van 7 juni 2017;
23.     Een mailwisseling van CAT en AKN te Kigali van 20 juni 2017 met aanvullende vragen;
24.     Het individueel ambtsbericht (aanvulling) van 23 november 2017 kenmerk: KIG160901.0048;
25.     Een brief van IND (REK-checkbrief) van 29 november 2017.
Overwegingen
1.       De minister heeft de Afdeling wegens het bestaan van gewichtige redenen verzocht te bepalen dat alleen de Afdeling van de stukken kennis zal nemen. De minister heeft in het verzoek tevens vermeld dat hij van de stukken 1 tot en met 25 tevens een geanonimiseerde/gelakte versie heeft meegestuurd, die wat hem betreft naar partijen kan worden gestuurd.
2.       De Afdeling stelt vast dat de stukken 6, 7 en 12 tot en met 17 niet zijn toegezonden, zowel niet in de gesloten enveloppen waarvan de inhoud uitsluitend ter kennisname van de Afdeling is als ook niet in een geanonimiseerde/gelakte versie. De Afdeling stelt verder vast dat de stukken 20, 21, 24 en 25 weliswaar in een gesloten envelop uitsluitend te harer kennisneming zijn toegezonden, maar eveneens deel uitmaken van de stukken die naar partijen kunnen worden gezonden, terwijl die vier stukken daarin echter in het geheel niet geanonimiseerd/gelakt zijn. De Afdeling concludeert uit deze omstandigheden dat het geheimhoudingsverzoek van de minister dus slechts ziet op de hierboven vermelde stukken 1 tot en met 5, 8 tot en met 11, 18, 19, 22 en 23.
3.       Gelet op artikel 8:29, derde lid, van de Awb beslist de Afdeling of de weigering dan wel beperking van de kennisneming van een stuk gerechtvaardigd is. Deze beslissing vergt een afweging van belangen. Enerzijds speelt hierbij het belang dat partijen gelijkelijk beschikken over de voor het hoger beroep relevante informatie en het belang dat de bestuursrechter beschikt over alle informatie die nodig is om de zaak op een juiste en zorgvuldige wijze af te doen. Daartegenover staat dat de kennisneming door partijen van bepaalde gegevens het algemeen belang, het belang van één of meer partijen en/of het belang van derden onevenredig kan schaden.
4.       Naar het oordeel van de Afdeling weegt de bescherming van de geraadpleegde bronnen evenals de bij het onderzoek gehanteerde methoden en technieken zwaarder dan het belang dat [wederpartij] kennis neemt van de stukken.
5.       De Afdeling acht daarom het verzoek tot beperkte kennisneming gerechtvaardigd.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek toe.
Aldus vastgesteld door mr. J.J. van Eck, lid van de enkelvoudige geheimhoudingskamer, in tegenwoordigheid van mr. T. van Goeverden-Clarenbeek, griffier.
w.g. Van Eck
lid van de enkelvoudige geheimhoudingskamer
w.g. Van Goeverden-Clarenbeek
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 1 juli 2021
488.