ECLI:NL:RVS:2021:200

Raad van State

Datum uitspraak
2 februari 2021
Publicatiedatum
2 februari 2021
Zaaknummer
202100156/2/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • G.M.H. Hoogvliet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in asielzaak tegen staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

Op 2 februari 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak waarin de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid in hoger beroep ging tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De rechtbank had op 4 januari 2021 het beroep van een vreemdeling gegrond verklaard, die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De staatssecretaris had deze aanvraag op 20 oktober 2020 buiten behandeling gesteld. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris een nieuw besluit moest nemen op de aanvraag, met inachtneming van de overwegingen in de uitspraak.

In het hoger beroep verzocht de staatssecretaris de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen, zodat hij in afwachting van de uitspraak op het hoger beroep geen uitvoering hoefde te geven aan de uitspraak van de rechtbank. De voorzieningenrechter heeft de argumenten van beide partijen afgewogen en kwam tot de voorlopige conclusie dat het niet aannemelijk was dat de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep in stand zou blijven. Daarom besloot de voorzieningenrechter om de staatssecretaris te ontheffen van de verplichting om de uitspraak van de rechtbank uit te voeren totdat er een definitieve uitspraak in het hoger beroep is gedaan.

De voorzieningenrechter heeft bepaald dat de staatssecretaris geen proceskosten hoeft te vergoeden. Deze beslissing is openbaar uitgesproken op 2 februari 2021.

Uitspraak

202100156/2/V2.
Datum uitspraak: 2 februari 2021
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 4 januari 2021 in zaak nr. NL20.18898 in het geding tussen:
[de vreemdeling], mede voor haar minderjarige kind,
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 20 oktober 2020 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, buiten behandeling gesteld.
Bij uitspraak van 4 januari 2021 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De vreemdeling heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Overwegingen
1.    Het verzoek strekt ertoe dat bij wijze van voorlopige voorziening wordt bepaald dat de staatssecretaris in afwachting van de uitspraak op zijn hoger beroep geen uitvoering hoeft te geven aan de uitspraak van de rechtbank.
2.    Gelet op wat is aangevoerd, is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet aannemelijk dat de aangevallen uitspraak in hoger beroep in stand zal blijven. Gelet hierop en op de belangen die de staatssecretaris en de vreemdeling naar voren hebben gebracht, ziet de voorzieningenrechter aanleiding een voorlopige voorziening te treffen.
3.    De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid geen uitvoering aan de uitspraak van de rechtbank hoeft te geven voordat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist.
Aldus vastgesteld door mr. G.M.H. Hoogvliet, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.E.E. Wolff, griffier.
De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
w.g. Wolff
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 2 februari 2021
643.