202003149/1/V6.
Datum uitspraak: 3 februari 2021
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 15 april 2020 in zaak nr. 19/1636 in het geding tussen:
[appellante]
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 7 december 2018 heeft de staatssecretaris het verzoek van [appellante] om haar het Nederlanderschap te verlenen (hierna: het verzoek) afgewezen.
Bij besluit van 18 februari 2019 heeft de staatssecretaris het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 april 2020 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 december 2020, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. G.J. van der Graaf, advocaat te Arnhem, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door drs. J.M. Sidler, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
2. [appellante] heeft de Afghaanse nationaliteit en was ten tijde van het verzoek in het bezit van een verblijfsdocument met de aantekening 'Familielid van een burger van de Unie', ontleend aan artikel 20 van het VWEU (hierna: een Chavez-Vilchez verblijfsrecht). Zij heeft dit verblijfsdocument gekregen, omdat haar minderjarige kinderen de Nederlandse nationaliteit hebben en zij gedwongen zouden zijn het grondgebied van de Europese Unie te verlaten als [appellante] geen verblijf in Nederland zou krijgen.
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de staatssecretaris het besluit van 18 februari 2019 ondeugdelijk heeft gemotiveerd. Volgens haar heeft de staatssecretaris zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat bedenkingen bestaan tegen haar verblijf in Nederland voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (hierna: de RWN), uitsluitend omdat zij geen duurzaam verblijf heeft als bedoeld in artikel 16 van de Verblijfsrichtlijn. De staatssecretaris heeft ten onrechte verwezen naar de toelichting op artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, van de RWN, vervat in de Handleiding RWN, omdat ten tijde van het verzoek in die beleidsregel niets was opgenomen over een Chavez-Vilchez verblijfsrecht, aldus [appellante].
3.1. Het betoog van [appellante] berust op een onjuiste lezing van het besluit van 18 februari 2019. De staatssecretaris heeft zich in dat besluit namelijk niet alleen op het standpunt gesteld dat voornoemde bedenkingen bestaan, omdat [appellante] geen duurzaam verblijf heeft. Hij heeft niet volstaan met een verwijzing naar de Handleiding RWN, maar ook gemotiveerd dat bedenkingen bestaan, omdat het verblijfsrecht van [appellante] een tijdelijk karakter heeft dat niet kan leiden tot een duurzaam verblijfsrecht. Het betoog faalt alleen al daarom.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. H.G. Sevenster en mr G.M.H. Hoogvliet, leden, in tegenwoordigheid van mr. L. Groenendijk, griffier.
De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 3 februari 2021
164-887.
BIJLAGE
Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie
Artikel 20
1. Er wordt een burgerschap van de Unie ingesteld. Burger van de Unie is een ieder die de nationaliteit van een lidstaat bezit. Het burgerschap van de Unie komt naast het nationale burgerschap doch komt niet in de plaats daarvan.
2. De burgers van de Unie genieten de rechten en hebben de plichten die bij de Verdragen zijn bepaald. Zij hebben, onder andere,
a. het recht zich vrij op het grondgebied van de lidstaten te verplaatsen en er vrij te verblijven;
[…]
Verblijfsrichtlijn (PB 2004, L 158, met rectificatie in PB 2004 L 229)
Artikel 16
1. Iedere burger van de Unie die gedurende een ononderbroken periode van vijf jaar legaal op het grondgebied van het gastland heeft verbleven, heeft aldaar een duurzaam verblijfsrecht. Dit recht is niet onderworpen aan de voorwaarden van hoofdstuk III.
2. Lid 1 is eveneens van toepassing ten aanzien van familieleden die niet de nationaliteit van een lidstaat bezitten en die gedurende een ononderbroken periode van vijf jaar legaal in het gastland bij de burger van de Unie hebben gewoond.
[…]
Rijkswet op het Nederlanderschap
Artikel 8
1. Voor verlening van het Nederlanderschap overeenkomstig artikel 7 komt slechts in aanmerking de verzoeker
[…]
b. tegen wiens verblijf voor onbepaalde tijd in het Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, geen bedenkingen bestaan;
[…]