202103130/2/A3.
Datum uitspraak: 30 september 2021
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb)) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend op [woonplaats],
en
de algemene raad van de Nederlandse Orde van Advocaten,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 15 juni 2018 heeft de algemene raad het verzoek van [verzoeker] om ontkoppeling van de lijst waarop zijn schorsing staat vermeld met zoekmachines op internet afgewezen.
Bij besluit van 25 oktober 2018 heeft de algemene raad het door [verzoeker] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 25 september 2019 in zaak nr. 18/7146 heeft de rechtbank het door [verzoeker] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 januari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:111, heeft de Afdeling het door [verzoeker] tegen die uitspraak ingestelde hoger beroep gegrond verklaard, die uitspraak vernietigd, het bij de rechtbank ingestelde beroep alsnog gegrond verklaard, het besluit van 25 oktober 2018 vernietigd en bepaald dat tegen het nieuw te nemen besluit op bezwaar alleen bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld. Bij besluit van 31 mei 2021 heeft de algemene raad het door [verzoeker] tegen het besluit van 15 juni 2018 gemaakte bezwaar gegrond verklaard voor zover het bezwaar ziet op het ontkoppelingsverzoek en het bezwaar voor het overige ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [verzoeker] beroep ingesteld. Daarnaast heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De algemene raad heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 23 september 2021, waar [verzoeker], vertegenwoordigd door mr. I.F. Schouwink, advocaat te Breda, en de algemene raad, vertegenwoordigd door mr. E.C. Lubbers en mr. M.E. Veenboer, zijn verschenen. [verzoeker] heeft via een videoverbinding aan de zitting deelgenomen.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
Inleiding
2. [verzoeker] heeft vanaf 2011 tot en met 1 juni 2018 als advocaat ingeschreven gestaan op het tableau van de Nederlandse Orde van Advocaten. Na een klachtprocedure heeft de raad van discipline hem bij wijze van tuchtrechtelijke maatregel op 17 januari 2017 onvoorwaardelijk geschorst voor de duur van vier maanden. De raad van discipline heeft krachtens artikel 8a, derde lid, van de Advocatenwet bepaald dat deze schorsing voor een ieder voor een periode van vijf jaar zichtbaar zal zijn op het tableau. Het hof van discipline heeft deze uitspraak op 10 juli 2017 bekrachtigd. Naar aanleiding van de schorsing heeft de secretaris van de algemene raad de naam van [verzoeker] krachtens artikel 8b van de Advocatenwet voor onbepaalde tijd opgenomen in een openbare lijst van geschorste en geschrapte advocaten die is geplaatst op de website van de Nederlandse Orde van Advocaten (hierna: de lijst). Vanaf dat moment was de schorsing van [verzoeker] niet alleen op het tableau te zien, maar ook vindbaar via internetzoekmachines. [verzoeker] heeft zich per 1 juni 2018 op eigen verzoek laten schrappen van het tableau en is sinds die datum niet langer als advocaat werkzaam. Om die reden is op het tableau niet langer voor eenieder zichtbaar dat [verzoeker] geschorst is geweest. Zijn naam is echter wel blijven staan op de lijst. Hij vreest dat de vindbaarheid van de lijst voor hem nadelige effecten zal hebben in bijvoorbeeld sollicitatieprocedures.
In de uitspraak van 20 januari 2021 heeft de Afdeling overwogen dat er geen noodzaak bestaat om de naam van [verzoeker] zonder tijdsbeperking gepubliceerd te houden op de lijst. De Afdeling heeft het besluit van 25 oktober 2018 vernietigd en overwogen dat de algemene raad een nieuw besluit op het bezwaar moet nemen en daarin met inachtneming van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder e, van de Algemene Verordening Gegevensbescherming, gelezen in verbinding met artikel 17, eerste lid, aanhef en onder a, van die verordening, opnieuw op het bezwaar moet beslissen. De Afdeling heeft overwogen dat de algemene raad daarbij moet ingaan op de vraag of het geplaatst houden van [verzoeker] op de lijst nog noodzakelijk is na zijn vrijwillige schrapping van het tableau. In het besluit van 31 mei 2021 heeft de algemene raad zich op het standpunt gesteld dat het noodzakelijk is dat de schorsing van [verzoeker] voor een periode van vijf jaar na de schorsing, dus tot 11 juli 2022, op de lijst gepubliceerd blijft. Volgens de algemene raad is dit noodzakelijk in het belang van het vertrouwen in de integriteit van de advocatuur als zodanig en de zuiverende werking binnen de beroepsgroep. Wel is de algemene raad tegemoetgekomen aan het verzoek van [verzoeker] om de lijst te ontkoppelen met zoekmachines op internet.
Geschil
3. In zijn beroepschrift betoogt [verzoeker] dat de algemene raad ten onrechte heeft besloten om zijn naam tot 11 juli 2022 op de lijst gepubliceerd te houden. Volgens [verzoeker] geeft artikel 8b van de Advocatenwet de algemene raad geen bevoegdheid om een termijn te verbinden aan de publicatie. De algemene raad heeft verder niet onderkend dat het op de lijst gepubliceerd houden van zijn schorsing, vanaf het moment van zijn vrijwillige schrapping van het tableau niet langer noodzakelijk is om de met artikel 8b van de Advocatenwet nagestreefde doelen te bereiken. De algemene raad had het in artikel 8a van de Advocatenwet neergelegde regime dat geldt voor het tableau, ook moeten toepassen op de lijst. Dit betekent dat de algemene raad zijn persoonsgegevens vanaf het moment van zijn vrijwillige schrapping van het tableau, van de lijst had moeten verwijderen. Als er al een noodzaak bestond om de schorsing nog langer te vermelden op de lijst, dan had die vermelding moeten worden geanonimiseerd of gepseudonimiseerd. [verzoeker] betoogt verder dat de algemene raad op grond van artikel 33 van de AVG verplicht is om bij de Autoriteit Persoonsgegevens een melding te doen van schending van de AVG. Volgens [verzoeker] heeft hij als gevolg van het handelen van de algemene raad materiële en immateriële schade geleden. Hij verzoekt de algemene raad krachtens artikel 8:88 van de Awb te veroordelen tot vergoeding van die schade.
Het verzoek
4. [verzoeker] verzoekt bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat de vermelding van zijn persoonsgegevens op de lijst ongedaan wordt gemaakt, tot in elk geval zes weken nadat op het door hem ingestelde beroep is beslist. Ter onderbouwing van dit verzoek voert hij aan dat die vermelding evident onrechtmatig is en leidt tot aanvullende materiële en immateriële schade. De vermelding van zijn naam op de lijst vormt een belemmering bij het verwerven van inkomsten. Zijn reputatie is erdoor beschadigd en hij heeft zich gedwongen gezien om Nederland te verlaten. Ter zitting heeft [verzoeker] daaraan toegevoegd dat hij als gevolg van de vermelding in een depressie is geraakt. Hiervoor gebruikt hij op dit moment medicatie. Daarnaast verzoekt [verzoeker] om de algemene raad op te dragen om bij de Autoriteit Persoonsgegevens melding te doen van de gebleken inbreuk op het bepaalde in de AVG. Verder verzoekt hij om de algemene raad, in afwijking van de forfaitaire bedragen die zijn neergelegd in het Besluit proceskosten bestuursrecht, te veroordelen tot vergoeding van de werkelijk gemaakte kosten voor de behandeling van dit verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening.
Verzoek om melding te doen bij de Autoriteit Persoonsgegevens
4.1. Naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter valt de vraag of de algemene raad krachtens artikel 33 van de AVG een melding moet doen bij de Autoriteit Persoonsgegevens, buiten de omvang van het geding in de hoofdzaak. Alleen al daarom kan dit deel van het verzoek niet worden toegewezen.
Verzoek om de lijst aan te passen
4.2. De voorzieningenrechter is van mening dat het geschil nader onderzoek vergt. Deze procedure over een verzoek om een voorlopige voorziening leent zich niet hiervoor. De voorzieningenrechter zal daarom aan de hand van een belangenafweging bepalen of de gevraagde voorlopige voorziening vooruitlopend op de beoordeling in de bodemprocedure moet worden getroffen.
4.3. Het besluit van 31 mei 2021 houdt in dat de naam van [verzoeker] vijf jaren na zijn schorsing, dus op 11 juli 2022, van de lijst zal worden verwijderd. Het tijdelijk verwijderen van de naam van [verzoeker] in afwachting van de uitspraak in de bodemprocedure, kan niet worden teruggedraaid. Daarom kunnen naar het oordeel van de voorzieningenrechter alleen zeer zwaarwegende belangen toewijzing van het verzoek rechtvaardigen. Hoewel de voorzieningenrechter er niet aan twijfelt dat [verzoeker] de vermelding van zijn naam op de lijst als zeer belastend ervaart, zijn dergelijke zeer zwaarwegende belangen in dit geval niet aan de orde. Voor dit oordeel is allereerst van belang dat de algemene raad inmiddels is tegemoetgekomen aan het verzoek van [verzoeker] om de lijst te ontkoppelen met zoekmachines op internet. Als gevolg hiervan is de lijst nu niet langer vindbaar via zoekmachines. Verder vindt de voorzieningenrechter van belang dat de lijst [verzoeker] op dit moment niet belemmert bij het verwerven van inkomsten. Op dit moment heeft hij immers een arbeidsovereenkomst en ter zitting heeft hij te kennen gegeven dat hij die zal uitdienen en niet op zoek is naar ander werk.
5. Het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen.
6. Omdat het verzoek van [verzoeker] wordt afgewezen, hoeft de algemene raad geen proceskosten te vergoeden. Het verzoek om de algemene raad te veroordelen tot vergoeding van de werkelijk gemaakte proceskosten, moet alleen al daarom worden afgewezen.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. E.R. Fernandez, griffier.
De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 30 september 2021
753