ECLI:NL:RVS:2021:228

Raad van State

Datum uitspraak
3 februari 2021
Publicatiedatum
3 februari 2021
Zaaknummer
202100146/2/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • G.M.H. Hoogvliet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak betreffende intrekking verblijfsvergunning

Op 3 februari 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening in een vreemdelingenrechtelijke zaak. De zaak betreft de intrekking van een aan de vreemdeling verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Dit besluit werd genomen op 3 mei 2019, waarbij ook een aanvraag van de vreemdeling om verlenging van de geldigheidsduur van deze vergunning werd afgewezen. De vreemdeling maakte bezwaar tegen dit besluit, maar de staatssecretaris verklaarde dit bezwaar op 26 november 2019 ongegrond.

De vreemdeling heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, die op 11 december 2020 het beroep ongegrond verklaarde. Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat hij niet zou worden uitgezet voordat er op het hoger beroep was beslist.

De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen aangegeven dat, gelet op de aangevoerde argumenten, het voorlopig oordeel is dat de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep niet aannemelijk in stand zal blijven. Daarom heeft de voorzieningenrechter besloten een voorlopige voorziening te treffen, waarbij de vreemdeling niet mag worden uitgezet totdat er een beslissing is genomen op het hoger beroep. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die zijn vastgesteld op € 534,00, en het griffierecht van € 265,00 moet worden vergoed.

Uitspraak

202100146/2/V3.
Datum uitspraak: 3 februari 2021
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 11 december 2020 in zaak nr. 19/9998 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 3 mei 2019 heeft de staatssecretaris de aan de vreemdeling verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd ingetrokken en een aanvraag van de vreemdeling om verlenging van de geldigheidsduur van deze vergunning afgewezen.
Bij besluit van 26 november 2019 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 11 december 2020 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Overwegingen
1.    De vreemdeling heeft de voorzieningenrechter verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat hij niet wordt uitgezet voordat op het hoger beroep is beslist.
2.    Gelet op wat is aangevoerd, is naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet aannemelijk dat de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep in stand zal blijven. Daarom treft de voorzieningenrechter een voorlopige voorziening.
3.    De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat de vreemdeling niet wordt uitgezet voordat op het door hem ingestelde hoger beroep is beslist;
II.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 534,00 (zegge: vijfhonderdvierendertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III.    gelast dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid aan de vreemdeling het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 265,00 (zegge: tweehonderdvijfenzestig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. G.M.H. Hoogvliet, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, griffier.
De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
w.g. Van Meurs-Heuvel
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 3 februari 2021
371.