202006813/1/A2.
Datum uitspraak: 13 oktober 2021
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 8 december 2020 in zaak nr. 20/298 in het geding tussen:
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 9 augustus 2019 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het recht van [appellant] op zorgtoeslag over 2018 vastgesteld op € 445,00 en € 91,00 aan uitbetaalde voorschotten teruggevorderd.
Bij besluit van 4 november 2019 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 8 december 2020 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Bij besluit van 27 september 2021 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het recht van [appellant] op zorgtoeslag over 2018 herzien vastgesteld op € 620,00.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 september 2021, waar de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken en mr. R. Mahadew, is verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] heeft voor het jaar 2018 van de Belastingdienst/Toeslagen een voorschot toegekend gekregen van € 536,00. Dit voorschot is gebaseerd op een geschat toetsingsinkomen van € 24.921,00. Het geschatte toetsingsinkomen is door de dienst berekend door het door [appellant] opgegeven inkomen van € 24.490 te corrigeren met een inflatiecorrectie.
Besluitvorming
2. Aan het besluit van 9 augustus 2019, gehandhaafd bij het besluit van 4 november 2019, heeft de Belastingdienst/Toeslagen ten grondslag gelegd dat het toetsingsinkomen van [appellant] € 25.598,00 bedraagt, waardoor het recht op zorgtoeslag € 445,00 is. Dit toetsingsinkomen is gelijk aan het door de Inspecteur van de Belastingdienst vastgestelde verzamelinkomen voor de inkomstenbelasting over 2018.
Hoger beroep
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen de zorgtoeslag over 2018 terecht op € 445,00 heeft vastgesteld en € 91,00 aan teveel betaalde voorschotten heeft kunnen terugvorderen. Daartoe voert hij aan dat zijn inkomen over 2018 € 24.880,00 was, bestaande uit pensioen en AOW. Dit inkomen is al jaren ongewijzigd. Daarom is het onbegrijpelijk dat zijn zorgtoeslag over 2018 opeens lager wordt vastgesteld. Verder voert hij aan dat de Belastingdienst zijn inkomen niet hoeft te schatten, aangezien de dienst jaarlijks zijn aangifte inkomstenbelasting ontvangt met daarin zijn inkomensgegevens. Zijn inkomen is bovendien al jaren hetzelfde. Ook voert [appellant] aan dat hij in eerste instantie geen zorgtoeslag over 2015, 2016 en 2017 heeft ontvangen en dat het in 2018 ontvangen bedrag van € 536,00 achterstallige zorgtoeslag over die jaren is.
Wettelijk kader
4. In artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) is bepaald dat het bezwaar of beroep van rechtswege mede betrekking heeft op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.
Ingevolge het zesde lid staat intrekking of vervanging van het bestreden besluit niet in de weg aan vernietiging van dat besluit indien de indiener van het bezwaar- of beroepschrift daarbij belang heeft.
Uit het bepaalde in artikel 6:24 volgt dat artikel 6:19 van overeenkomstige toepassing is indien hoger beroep kan worden ingesteld.
Beoordeling van het hoger beroep
5. Met het besluit van 27 september 2021 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het bestreden besluit van 4 november 2019 vervangen. [appellant] heeft niet aangevoerd desondanks belang te hebben bij vernietiging van het besluit van 4 november 2019 en de Afdeling acht ook niet aannemelijk dat een dergelijk belang nog bestaat.
Het hoger beroep is daarom niet-ontvankelijk wegens het ontbreken van belang daarbij.
Het besluit van 27 september 2021
6. Met het besluit van 27 september 2021 is de Belastingdienst/Toeslagen volledig aan het bezwaar van [appellant] tegemoet gekomen. De zorgtoeslag voor het jaar 2018 is daarbij zelfs hoger vastgesteld dan het eerder toegekende voorschot over dat jaar.
Ter zitting heeft de Belastingdienst/Toeslagen toegelicht dat hangende de hogerberoepsprocedure is gebleken dat [appellant] in zijn papieren versie van de aangifte inkomstenbelasting over het belastingjaar 2018 niet de aftrekpost ‘geen of geringe eigenwoningschuld’ had opgevoerd waar hij dat in 2017 wel had gedaan. Hierdoor was zijn verzamelinkomen hoger en zijn zorgtoeslag lager dan in 2017. De dienst heeft daarop telefonisch contact met [appellant] gezocht. Hij bleek deze aftrekpost abusievelijk niet te hebben opgevoerd in 2018. De Belastingdienst/Toeslagen heeft naar aanleiding van dit telefoongesprek een foutmelding gedaan bij de Inspecteur, die de aangifte ambtshalve heeft gecorrigeerd. Het verzamelinkomen van [appellant] is hierdoor verlaagd naar € 24.296,00, waarna de Belastingdienst/Toeslagen de zorgtoeslag op € 620,00 heeft vastgesteld. De Belastingdienst/Toeslagen heeft ter zitting voorts toegezegd het griffierecht in beroep en hoger beroep aan [appellant] te vergoeden.
[appellant] heeft geen gronden ingediend tegen het besluit van 27 september 2021.
Gelet op het bepaalde in artikel 6:19, eerste lid, van de Awb is er, vanwege het ontbreken van belang daarbij, geen beroep van rechtswege ontstaan tegen het besluit van 27 september 2021.
Slotsom
7. Het hoger beroep is niet-ontvankelijk. De zorgtoeslag voor 2018 is door de Belastingdienst/Toeslagen op € 620,00 vastgesteld. Dat betekent dat [appellant] over dat jaar geen te hoog voorschot heeft ontvangen en niets hoeft terug te betalen. Verder zal de Belastingdienst/Toeslagen het griffierecht in beroep en hoger beroep terugbetalen.
8. De Belastingdienst/Toeslagen hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep van [appellant] niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Rijsdijk, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 13 oktober 2021