ECLI:NL:RVS:2021:231
Raad van State
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep vreemdeling tegen besluit staatssecretaris over rechtmatig verblijf
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 4 februari 2021 uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vreemdeling tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris had op 29 maart 2018 vastgesteld dat de vreemdeling geen rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan in Nederland had. De vreemdeling had hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd door de staatssecretaris op 24 oktober 2019 opnieuw ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag had op 16 november 2020 het beroep van de vreemdeling tegen dit besluit ongegrond verklaard.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A.G.P. de Boon, heeft hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft op 21 januari 2021 een ordemaatregel getroffen, waarbij de voorgenomen uitzetting van de vreemdeling op 22 januari 2021 werd opgeschort. In de uitspraak van 4 februari 2021 heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat de stukken die de staatssecretaris op 21 januari 2021 heeft overgelegd niet deel uitmaakten van het procesdossier van de rechtbank en daarom niet in de beoordeling zijn betrokken.
Het hoger beroep is ongegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank is bevestigd. Het verzoek om voorlopige voorziening is afgewezen, en de staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. H.J.M. Baldinger, in tegenwoordigheid van mr. N. Tibold, griffier, en is openbaar uitgesproken op 4 februari 2021.