202101741/2/A3.
Datum beslissing: 2 november 2021
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Beslissing op grond van artikel 8:29, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht in het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Utrecht,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 22 januari 2021 in zaken nrs. 20/245 en 20/399 in het geding tussen:
[appellant]
en
de korpschef van politie.
Procesverloop
[appellant] heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 22 januari 2021 in zaken nrs. 20/245 en 20/399.
De korpschef heeft gedingstukken overgelegd en met verwijzing naar artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) medegedeeld dat uitsluitend de Afdeling kennis zal mogen nemen van deze stukken.
Het betreft het een proces-verbaal en een mutatie.
Overwegingen
Inleiding
1. Het geschil in de bodemzaak gaat over het niet verlenen van toestemming voor het verrichten van beveiligingswerkzaamheden als bedoeld in artikel 7, tweede lid, van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus. De korpschef stelt dat [appellant] binnen de terugkijktermijn is veroordeeld tot een taakstraf wegens mishandeling van zijn echtgenote en hij ziet geen aanleiding om af te wijken van de terugkijktermijn. Bovendien is de kans op recidive volgens de korpschef niet gering. Ter onderbouwing van dat punt heeft de korpschef het proces-verbaal en de mutatie overgelegd.
Verzoek om beperkte kennisname
2. De korpschef heeft de Afdeling wegens het bestaan van gewichtige redenen verzocht te bepalen dat alleen de Afdeling hiervan kennis zal nemen. Volgens de korpschef bestaat de gewichtige reden voor geheimhouding uit de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van derde(n). De korpschef acht het niet mogelijk om de stukken zo te bewerken, dat de informatie daaruit door [appellant] niet herleidbaar is tot een identificeerbare natuurlijke persoon. De genoemde omstandigheden en plaatsen in de stukken zullen voor [appellant] namelijk een uniek identificerend karakter hebben, aldus de korpschef.
Beoordeling
3. Gelet op artikel 8:29, derde lid, van de Awb beslist de Afdeling of de weigering dan wel beperking van de kennisneming van een stuk gerechtvaardigd is. Deze beslissing vergt een afweging van belangen. Enerzijds speelt hierbij het belang dat partijen gelijkelijk beschikken over de voor het hoger beroep relevante informatie en het belang dat de bestuursrechter beschikt over alle informatie die nodig is om de zaak op een juiste en zorgvuldige wijze af te doen. Daartegenover staat dat de kennisneming door partijen van bepaalde gegevens het algemeen belang, het belang van één of meer partijen en/of het belang van derden onevenredig kan schaden.
4. De Afdeling stelt voorop dat het proces-verbaal en de mutatie op de zaak betrekking hebbende stukken zijn. De Afdeling acht aannemelijk dat kennisneming hiervan zal leiden tot aantasting van het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van derde(n). Naar het oordeel van de Afdeling weegt dit belang in dit geval zwaarder dan het belang dat [appellant] kennis kan nemen van het proces-verbaal en de mutatie. Daarbij acht de Afdeling van belang dat het niet mogelijk is om deze stukken zodanig te bewerken dat de informatie niet herleidbaar is tot een identificeerbare natuurlijke persoon.
5. De Afdeling acht daarom het verzoek tot beperkte kennisneming gerechtvaardigd.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek toe.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige geheimhoudingskamer, in tegenwoordigheid van mr. B. Ley-Nell, griffier.
Het lid van de enkelvoudige geheimhoudingskamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
w.g. Ley-Nell
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 2 november 2021