ECLI:NL:RVS:2021:2454

Raad van State

Datum uitspraak
5 november 2021
Publicatiedatum
5 november 2021
Zaaknummer
202104398/2/V6
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • E. Steendijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake intrekking Nederlanderschap en vreemdelingenrechtelijke procedures

Op 5 november 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak waarin [verzoeker] verzocht om een voorlopige voorziening. Dit verzoek volgde op de intrekking van zijn Nederlanderschap door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 28 mei 2019. [Verzoeker] stelde dat de intrekking van zijn Nederlanderschap hem als vreemdeling aanmerkte en dat hij zijn Unieburgerschap had verloren. Hij voerde aan dat er een terugkeerbesluit en inreisverbod tegen hem was uitgevaardigd, maar dat deze besluiten onrechtmatig waren indien de intrekking van zijn Nederlanderschap als onrechtmatig werd beschouwd. Tevens had hij een verzoek om internationale bescherming ingediend, wat niet meer nodig zou zijn bij behoud van het Nederlanderschap.

De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid betwistte het spoedeisend belang van [verzoeker] en stelde dat hij gedetineerd was, waardoor zijn juridische positie in Nederland duidelijk moest zijn. De voorzieningenrechter oordeelde dat [verzoeker] geen spoedeisend belang had aangetoond dat schorsing van de intrekking rechtvaardigde. Aangezien hij gedetineerd was, was er geen direct risico op uitzetting naar Irak, en de vreemdelingenrechtelijke procedures zouden niet leiden tot uitzetting zolang hij gedetineerd bleef. De voorzieningenrechter wees het verzoek van [verzoeker] af en stelde dat de staatssecretaris geen proceskosten hoefde te vergoeden.

Uitspraak

202104398/2/V6.
Datum uitspraak: 5 november 2021
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
[verzoeker], verblijvend in de Penitentiaire Inrichting te [plaats],
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 27 mei 2021 in zaak nr. 19/3504 in het geding tussen:
[verzoeker]
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 28 mei 2019 heeft de staatssecretaris het Nederlanderschap van [verzoeker] ingetrokken.
Bij besluit van 21 november 2019 heeft de staatssecretaris het daartegen door [verzoeker] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 mei 2021 heeft de rechtbank het daartegen door [verzoeker] ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [verzoeker] hoger beroep ingesteld. Ook heeft [verzoeker] de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De staatssecretaris heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Overwegingen
1.       Het verzoek van [verzoeker] strekt ertoe dat bij wijze van voorlopige voorziening wordt bepaald dat de rechtsgevolgen van het besluit tot intrekking van het Nederlanderschap worden opgeschort totdat op het hoger beroep is beslist. Hij heeft hieraan ten grondslag gelegd dat de intrekking van het Nederlanderschap tot gevolg heeft dat hij op dit moment wordt aangemerkt als vreemdeling en het Unieburgerschap heeft verloren. Hij voert verder aan dat tegen hem een terugkeerbesluit en inreisverbod is uitgevaardigd, maar dat voor deze besluiten geen grondslag bestaat wanneer de intrekking van het Nederlanderschap als onrechtmatig wordt beschouwd. Hiernaast heeft [verzoeker] een verzoek om internationale bescherming ingediend, terwijl bij behoud van het Nederlanderschap daarvoor ook geen noodzaak meer bestaat. De staatssecretaris heeft volgens [verzoeker] kenbaar gemaakt dat hij geen gebruik zal maken van zijn bevoegdheid tot uitzetting naar Irak, omdat er een voorzienbaar risico bestaat op een behandeling in strijd met artikel van 3 van het EVRM. Daar komt bij dat zijn beroepen in de vreemdelingenrechtelijke procedures worden behandeld door de rechtbank op de zitting van 4 oktober 2021, aldus [verzoeker].
2.       De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat [verzoeker] geen spoedeisend belang heeft dat noopt tot schorsing van de intrekking. De staatssecretaris voert aan dat [verzoeker] op dit moment is gedetineerd en er baat bij heeft dat zijn juridische positie in Nederland duidelijk is. Verder voert de staatssecretaris aan dat de datum van 4 oktober 2021 inmiddels is verstreken. Mocht [verzoeker] op enig moment het Nederlanderschap behouden dan zijn de vreemdelingenrechtelijke procedures niet meer op hem van toepassing en ook niet relevant, aldus de staatssecretaris.
3.       De voorzieningenrechter is van oordeel dat [verzoeker] geen spoedeisend belang heeft voorgedragen dat noopt tot schorsing van de intrekking. [verzoeker] is op dit moment gedetineerd, waardoor hij niet direct wordt bedreigd met uitzetting naar Irak. De vreemdelingenrechtelijke procedures maken dit niet anders, omdat die er ook niet toe kunnen leiden dat hij wordt uitgezet zolang hij nog is gedetineerd. Daar komt bij dat, zoals [verzoeker] zelf aanvoert, hij voorlopig niet wordt uitgezet naar Irak vanwege een voorzienbaar risico op een behandeling in strijd met artikel van 3 van het EVRM. Gelet hierop treft de voorzieningenrechter geen voorlopige voorziening.
4.       Het verzoek wordt afgewezen. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. G. Kamminga, griffier.
w.g. Steendijk
voorzieningenrechter
w.g. Kamminga
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 november 2021
876