ECLI:NL:RVS:2021:25

Raad van State

Datum uitspraak
13 januari 2021
Publicatiedatum
13 januari 2021
Zaaknummer
202006675/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep vreemdelingenbewaring en proceskostenvergoeding

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling die in vreemdelingenbewaring is gesteld bij besluit van 6 november 2020. De vreemdeling heeft tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 7 december 2020, beroep ingesteld. De rechtbank had het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. J. Visscher, heeft hoger beroep ingesteld.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak beoordeeld. In de tweede grief van de vreemdeling werd terecht betoogd dat de rechtbank bij de vaststelling van de proceskostenvergoeding ten onrechte is uitgegaan van twee punten. De rechtbank had moeten uitgaan van tweeënhalf punt, omdat de zitting op 1 december 2020 als een nadere zitting moet worden beschouwd. De grief slaagde, maar de overige argumenten van de vreemdeling leidden niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank.

Het hoger beroep werd gegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank werd vernietigd. Het beroep werd alsnog ongegrond verklaard, en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, tot een bedrag van € 1.869,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak werd gedaan door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A. Verweij, griffier.

Uitspraak

202006675/1/V3.
Datum uitspraak: 13 januari 2021
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 7 december 2020 in zaak nr. NL20.19375 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 6 november 2020 is de vreemdeling in vreemdelingenbewaring gesteld.
Bij uitspraak van 7 december 2020 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. J. Visscher, advocaat te Amersfoort, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.    In de tweede grief betoogt de vreemdeling terecht dat de rechtbank bij de vaststelling van de proceskostenvergoeding ten onrechte is uitgegaan van twee punten. Blijkens het procesverloop, zoals weergegeven in de uitspraak van de rechtbank, is het onderzoek ter zitting aangevangen op 17 november 2020. Het onderzoek werd vanwege technische problemen geschorst waarna de behandeling van het beroep is voortgezet op 1 december 2020. Uit artikel 8:64 van de Awb volgt dat de zitting van 1 december 2020 gezien moet worden als een nadere zitting anders dan na tussenuitspraak. Voor een dergelijke zitting wordt volgens de bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht een halve punt toegekend. De rechtbank heeft dus ten onrechte twee punten toegekend in plaats van tweeënhalf. De grief slaagt.
2.    Wat de vreemdeling verder heeft aangevoerd, leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
3.    Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Omdat er geen beroepsgronden zijn die de rechtbank niet heeft besproken, is het beroep alsnog ongegrond. Het verzoek om schadevergoeding wordt daarom afgewezen. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 7 december 2020 in zaak nr. NL20.19375;
III.    verklaart het beroep ongegrond;
IV.    wijst het verzoek om schadevergoeding af;
V.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.869,00 (zegge: achttienhonderdnegenenzestig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A. Verweij, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
w.g. Verweij
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 januari 2021
373-962.