ECLI:NL:RVS:2021:25
Raad van State
- Hoger beroep
- N. Verheij
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep vreemdelingenbewaring en proceskostenvergoeding
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling die in vreemdelingenbewaring is gesteld bij besluit van 6 november 2020. De vreemdeling heeft tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 7 december 2020, beroep ingesteld. De rechtbank had het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. J. Visscher, heeft hoger beroep ingesteld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak beoordeeld. In de tweede grief van de vreemdeling werd terecht betoogd dat de rechtbank bij de vaststelling van de proceskostenvergoeding ten onrechte is uitgegaan van twee punten. De rechtbank had moeten uitgaan van tweeënhalf punt, omdat de zitting op 1 december 2020 als een nadere zitting moet worden beschouwd. De grief slaagde, maar de overige argumenten van de vreemdeling leidden niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank.
Het hoger beroep werd gegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank werd vernietigd. Het beroep werd alsnog ongegrond verklaard, en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, tot een bedrag van € 1.869,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak werd gedaan door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A. Verweij, griffier.