ECLI:NL:RVS:2021:2694

Raad van State

Datum uitspraak
1 december 2021
Publicatiedatum
1 december 2021
Zaaknummer
202104169/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Herziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van eerdere uitspraken inzake omgevingsvergunning voor woningverbouwing in Lexmond

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 1 december 2021 uitspraak gedaan op het verzoek van [verzoekster] tot herziening van eerdere uitspraken. Het verzoek betreft de omgevingsvergunning die op 22 augustus 2019 aan [vergunninghouder] is verleend, waardoor de woning aan de Achthoven 8 in Lexmond kan worden verbouwd en vergroot. [verzoekster], wonend aan de Achthoven 3 in Lexmond, heeft eerder hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 18 december 2019, waarin de rechtbank de omgevingsvergunning in stand heeft gelaten. De Afdeling heeft op 3 juni 2020 het hoger beroep ongegrond verklaard en op 11 november 2020 het verzet van [verzoekster] tegen deze uitspraak eveneens ongegrond verklaard.

In het verzoekschrift tot herziening stelt [verzoekster] dat de omgevingsvergunning ten onrechte is verleend en dat er in de procedure niet overeenkomstig de waarheid is verklaard. Ze betoogt dat het bouwplan in strijd is met de eisen van welstand en het bestemmingsplan, en dat er geen sprake is geweest van onpartijdige besluitvorming. De Afdeling heeft echter geoordeeld dat de aangevoerde gronden niet voldoen aan de vereisten voor herziening zoals vastgelegd in artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Afdeling concludeert dat de feiten en omstandigheden die [verzoekster] aanvoert geen nieuwe feiten zijn die aanleiding geven tot herziening.

De Afdeling heeft het verzoek om herziening afgewezen en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 1 december 2021.

Uitspraak

202104169/1/R4.
Datum uitspraak: 1 december 2021
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het verzoek van:
[verzoekster], wonend te Lexmond, gemeente Vijfheerenlanden,
om herziening (artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) van de uitspraken van de Afdeling van 3 juni 2020,
in zaak nr. 202000329/2/R4 en 11 november 2020, in zaak nr. 202000329/3/R4.
Procesverloop
Bij uitspraak van 3 juni 2020, in zaak nr. 202000329/2/R4, heeft de Afdeling het hoger beroep van [verzoekster] tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 18 december 2019 ongegrond verklaard. De uitspraak is aangehecht.
Bij uitspraak van 11 november 2020, in zaak nr. 202000329/3/R4, heeft de Afdeling het verzet van [verzoekster] tegen de uitspraak van de Afdeling van 3 juni 2020 ongegrond verklaard. Ook deze uitspraak is aangehecht.
[verzoekster] heeft de Afdeling verzocht beide uitspraken te herzien.
[verzoekster] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft het verzoek ter zitting behandeld op 4 november 2021, waar [verzoekster], in persoon, en het college van burgemeester en wethouders van Vijfheerenlanden, vertegenwoordigd door A. den Braven, mr. A.M.J. de Braal en mr. J.A. Duijster-de Boef, zijn verschenen.
Overwegingen
1.       In de uitspraak van 3 juni 2020 heeft de Afdeling het hoger beroep van [verzoekster] tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 18 december 2019 in zaken nrs. 19/3909 en 19/5121 met toepassing van artikel 8:54 van de Awb ongegrond verklaard. Het beroep was gericht tegen het besluit van 26 november 2019 van het college van burgemeester en wethouders van Vijfheerenlanden, waarbij het college de op 22 augustus 2019 aan [vergunninghouder] verleende omgevingsvergunning in stand heeft gelaten. De omgevingsvergunning maakt het mogelijk dat de woning aan de Achthoven 8 in Lexmond kan worden verbouwd en vergroot. [verzoekster] woont aan de Achthoven 3 in Lexmond.
De Afdeling heeft in de uitspraak onder meer overwogen dat er geen grond bestaat voor het oordeel dat de rechtbank zich partijdig heeft opgesteld of dat sprake is geweest van een oneerlijk proces. De stelling van [verzoekster] dat [vergunninghouder] heeft gelogen om de omgevingsvergunning te verkrijgen, heeft zij volgens de Afdeling niet toegelicht, zodat die ongefundeerd is. Verder is overwogen dat [verzoekster] de in beroep aangevoerde gronden heeft herhaald, maar niet heeft aangevoerd waarom de weerlegging van die gronden door de rechtbank onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling heeft geoordeeld dat het aangevoerde niet kan leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak.
In verzet heeft [verzoekster] aangevoerd dat de Afdeling ten onrechte haar beroep ongegrond heeft geacht. Bij de uitspraak van 11 november 2020 heeft de Afdeling het verzet ongegrond verklaard, omdat [verzoekster] in verzet geen redenen heeft aangevoerd waarmee zij heeft onderbouwd waarom de Afdeling niet tot het oordeel heeft kunnen komen dat er geen aanleiding bestond om aan te nemen dat het proces bij de rechtbank een oneerlijk proces zou zijn geweest. Evenmin heeft zij redenen aangevoerd waarom de Afdeling ten onrechte heeft overwogen dat de weerlegging door de rechtbank van haar gronden onjuist of onvolledig is. De Afdeling heeft er hierbij op gewezen dat onvoldoende is indien eerder bij de rechtbank aangevoerde gronden worden herhaald, zonder dat daarbij wordt aangegeven waarom het oordeel van de rechtbank daarover onjuist zou zijn. De Afdeling heeft geconcludeerd dat hetgeen [verzoekster] heeft aangevoerd over de uitspraak van 3 juni 2020 niet tot de conclusie kan leiden dat ten onrechte tot vereenvoudigde behandeling van het hoger beroep is overgegaan.
2.       Ingevolge artikel 8:119, eerste lid, van de Awb kan de Afdeling op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Afdeling eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
3.       In het verzoekschrift betoogt [verzoekster] dat ten onrechte een omgevingsvergunning is verleend en dat in de procedure tot de verlening van deze omgevingsvergunning niet overeenkomstig de waarheid is verklaard. Verder voert zij aan dat het bouwplan in strijd is met de eisen van welstand en het geldende bestemmingsplan voor zover het de voorgevel en de bouwhoogte van de erker betreft. [verzoekster] betoogt verder dat zij bezwaren heeft tegen de wijziging van het huisnummer van [locatie 1 naar [locatie 2] en tegen de wijziging van de situatietekening van de kadastergrens. Ten slotte voert [verzoekster] aan dat geen sprake is geweest van onpartijdige besluitvorming en rechtspraak.
4.       Het bijzondere rechtsmiddel herziening dient er niet toe om het geschil waarover bij uitspraak is beslist, naar aanleiding van die uitspraak opnieuw aan de rechter voor te leggen. Ook is dit bijzondere rechtsmiddel niet bedoeld om een partij de gelegenheid te bieden om argumenten die eerder naar voren zijn gebracht of naar voren hadden kunnen worden gebracht, opnieuw of alsnog naar voren te brengen en aldus het debat te heropenen als de aangevoerde feiten en omstandigheden niet tot het gewenste resultaat hebben geleid. Alleen feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 8:119, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Awb, die hebben plaatsgevonden vóór de uitspraken van 3 juni 2020 en 11 november 2020 en bij [verzoekster] vóór die uitspraken niet bekend waren noch redelijkerwijs bekend konden zijn, kunnen onder het in artikel 8:119, eerste lid, aanhef en onder c, vermelde vereiste grond voor herziening vormen. Wat [verzoekster] aanvoert zijn geen nieuwe feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 8:119, eerste lid, van de Awb. Het verzoek om herziening voldoet niet aan de vereisten van artikel 8:119, eerste lid, van de Awb.
5.       Gelet op het vorenstaande dient het verzoek te worden afgewezen.
6.       Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. H.C.P. Venema, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Melenhorst, griffier.
w.g. Venema
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Melenhorst
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 1 december 2021
490