ECLI:NL:RVS:2021:2861

Raad van State

Datum uitspraak
17 december 2021
Publicatiedatum
17 december 2021
Zaaknummer
202105209/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet in behandeling nemen aanvraag verblijfsvergunning asiel

Op 11 mei 2021 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een aanvraag van een vreemdeling om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen. De vreemdeling heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle. Op 4 augustus 2021 heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het besluit van de staatssecretaris vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag moet nemen met inachtneming van de uitspraak. De staatssecretaris heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld.

In het hoger beroep heeft de staatssecretaris de rechtsvraag opgeworpen over de detentie van Dublinclaimanten in Malta, hun detentieomstandigheden, opvangvoorzieningen en mogelijkheden voor toegang tot een effectief rechtsmiddel. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in een eerdere uitspraak op 15 december 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2791, deze rechtsvraag beantwoord. De Afdeling heeft geoordeeld dat de grief van de staatssecretaris faalt en dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat het besluit van 11 mei 2021 ondeugdelijk is gemotiveerd.

De Raad van State heeft het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die in verband met de behandeling van het hoger beroep zijn gemaakt. De proceskosten zijn vastgesteld op € 748,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 17 december 2021.

Uitspraak

202105209/1/V3.
Datum uitspraak: 17 december 2021
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 4 augustus 2021 in zaak nr. NL21.7277 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 11 mei 2021 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen niet in behandeling genomen.
Bij uitspraak van 4 augustus 2021 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van de uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. H. Tadema, advocaat te Deventer, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Overwegingen
1.       De in de enige grief opgeworpen rechtsvraag over de detentie van Dublinclaimanten in Malta en hun detentieomstandigheden, opvangvoorzieningen en mogelijkheden voor toegang tot een effectief rechtsmiddel, heeft de Afdeling in haar uitspraak van 15 december 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2791, beantwoord. De overwegingen in die uitspraak zijn ook hier van toepassing. Hieruit vloeit voort dat de grief faalt. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de staatssecretaris het besluit van 11 mei 2021 ondeugdelijk heeft gemotiveerd.
2.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.       veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 748,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. A. Kuijer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van M.E. van Laar LLM, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
w.g. Van Laar
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 december 2021
347-922