ECLI:NL:RVS:2021:418

Raad van State

Datum uitspraak
24 februari 2021
Publicatiedatum
2 maart 2021
Zaaknummer
202002613/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit gemeenteraad over bestemmingsplan zonnepark

In deze zaak gaat het om een beroep tegen het besluit van de raad van de gemeente Oldebroek van 5 maart 2020, waarbij het bestemmingsplan "Buitengebied, Zonnepark Heidehoeksweg" is vastgesteld. De appellanten, beiden wonend te Wezep, hebben op 11 december 2019 een schriftelijke zienswijze ingediend, maar stellen dat zij ook mondelinge zienswijzen hebben ingebracht. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 24 februari 2021 de mondelinge uitspraak gedaan dat het beroep niet-ontvankelijk is. De Afdeling overweegt dat de appellanten niet binnen de gestelde termijn een zienswijze hebben ingediend, zoals vereist door artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De appellanten hebben niet aangetoond dat zij redelijkerwijs niet verweten kan worden dat zij de zienswijzen niet tijdig hebben ingediend.

De Afdeling merkt op dat de appellanten tijdens een raadscommissie over een ander onderwerp bezwaren hebben geuit, maar dat deze opmerkingen niet als zienswijze tegen het ontwerpplan kunnen worden aangemerkt. De schriftelijke zienswijze van 11 december 2019 kan ook niet worden gezien als een aanvulling op een mondelinge zienswijze, omdat de kennisgeving duidelijk maakt dat voor mondelinge zienswijzen een afspraak gemaakt moet worden. De Afdeling concludeert dat de raad in redelijkheid heeft kunnen besluiten om het perceel van de appellanten niet mee te nemen in het bestemmingsplan, aangezien het zonnepark een andere bestemming heeft dan de gewenste bestemming van de appellanten. Bovendien heeft de raad voldoende rekening gehouden met de belangen van de appellanten door voorwaarden te stellen aan de landschappelijke inpassing van het zonnepark, zoals de aanleg van een aarden wal.

Uitspraak

202002613/1/R4.
Datum uitspraak: 24 februari 2021
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak (artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B] (hierna tezamen: [appellant]), beiden wonend te Wezep, gemeente Oldebroek,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Oldebroek,
verweerder.
Openbare zitting gehouden op 24 februari 2021 om 14.30 uur.
Tegenwoordig:
Staatsraad mr. E.A. Minderhoud   voorzitter
griffier: mr. J.V. Veldwijk
Verschenen:
[appellant], vertegenwoordigd door mr. C. Lubben, advocaat te Zoetermeer;
De raad, vertegenwoordigd door I.L.E. Verhoeff en H. Schoemakers.
Het beroep richt zich tegen het besluit van de raad van 5 maart 2020, waarbij het bestemmingsplan "Buitengebied, Zonnepark Heidehoeksweg" is vastgesteld.
De Afdeling verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Daartoe overweegt zij het volgende.
Van 30 oktober 2019 tot en met 10 december 2019 konden zienswijzen worden ingebracht over het ontwerpbestemmingsplan. [appellant] hebben daarna, op 11 december 2019, een schriftelijke zienswijze afgegeven bij de gemeente.
De Afdeling volgt [appellant] niet in hun standpunt zij binnen de zienswijzentermijn een mondelinge zienswijze naar voren hebben gebracht, en dat het stuk van 11 december 2019 een aanvulling daarop is. In de kennisgeving van de terinzagelegging van het ontwerpplan staat dat zienswijzen schriftelijk en mondeling naar voren kunnen worden gebracht en dat voor mondelinge zienswijzen een afspraak moet worden gemaakt bij het Klant Contact Centrum. [appellant] hebben dit niet gedaan. Zij betogen dat zij tijdens een vergadering van een raadscommissie over een ander onderwerp bezwaren hebben geuit tegen het ontwerpplan. De voorzitter heeft hen er toen op gewezen dat het bestemmingsplan niet aan de orde was. Wat [appellant] tijdens deze vergadering naar voren hebben gebracht kan daarom niet worden aangemerkt als zienswijze tegen het ontwerpplan. Bovendien kan uit de schriftelijke zienswijze van 11 december 2019 geenszins worden afgeleid dat deze een aanvulling is op wat tijdens de vergadering naar voren is gebracht.
[appellant] hebben dus niet binnen de gestelde termijn een zienswijze over het ontwerpplan naar voren gebracht. Dat betekent dat zij gelet op artikel 6:13 van de Awb geen beroep kunnen instellen tegen het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan, tenzij hen dit redelijkerwijs niet kan worden verweten. Deze omstandigheid doet zich niet voor. De verklaring ter zitting dat zij zich hebben vergist in de uiterlijke datum voor het indienen van de zienswijze, levert geen rechtvaardiging op.
Ten overvloede merkt de Afdeling op dat, als het beroep ontvankelijk was, de beroepsgronden niet zouden slagen. De raad heeft er in redelijkheid voor kunnen kiezen om het perceel van [appellant] niet mee te nemen bij het bestemmingsplan, omdat dit plan is aangevraagd door de initiatiefnemer van het zonnepark, en een zonnepark een volstrekt andere activiteit is dan de gewenste bestemming op het perceel van [appellant]. Verder heeft de raad voldoende rekening gehouden met de belangen van [appellant] bij een goede landschappelijke inpassing van het zonnepark, onder meer door een voorwaardelijke verplichting op te nemen inhoudende dat een aarden wal van twee m hoog en vijf m breed met hoog gras moet worden gerealiseerd voordat er mag worden gebouwd. Door de wal en de afstand tussen de perceelgrens van [appellant] en de zonnepanelen van ongeveer 30 m, is het uitzicht van [appellant] op het zonnepark zeer beperkt.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
912.