ECLI:NL:RVS:2021:441

Raad van State

Datum uitspraak
3 maart 2021
Publicatiedatum
3 maart 2021
Zaaknummer
201907888/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de afgifte van een Nederlands paspoort voor een erkend kind in de Dominicaanse Republiek

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 9 september 2019 een eerder besluit van de minister van Buitenlandse Zaken bekrachtigde. De minister had op 31 juli 2018 de aanvraag van [appellant] om afgifte van een Nederlands paspoort voor zijn erkende zoon [persoon A] niet in behandeling genomen. [persoon A] is geboren op [geboortedatum] 2002, en zijn moeder was ten tijde van zijn geboorte gehuwd met [persoon B], die geen Nederlandse nationaliteit heeft. [appellant] heeft wel de Nederlandse nationaliteit en stelt dat hij [persoon A] in de Dominicaanse Republiek heeft erkend. De minister betwist echter dat [persoon A] de Nederlandse nationaliteit bezit, omdat de erkenning volgens de minister niet kan worden erkend in Nederland, gezien de omstandigheden waaronder de geboorteakte is opgesteld.

De rechtbank oordeelde dat de minister terecht had gesteld dat de Dominicaanse ambtenaar die de geboorteakte heeft opgesteld, geen behoorlijk onderzoek heeft gedaan. Dit betekent dat de erkenning van het vaderschap door [appellant] in Nederland niet kan worden erkend. De rechtbank concludeerde dat de erkenning zou leiden tot een situatie waarin [persoon A] juridisch gezien drie ouders zou hebben, wat in strijd is met de Nederlandse openbare orde. Het hoger beroep van [appellant] is ongegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank is bevestigd. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar overwegingen benadrukt dat biologisch ouderschap niet voldoende is voor het verkrijgen van de Nederlandse nationaliteit, en dat de erkenning van [persoon A] door [appellant] niet kan worden erkend vanwege de huwelijkse staat van de moeder ten tijde van de geboorte.

Uitspraak

201907888/1/A3.
Datum uitspraak: 3 maart 2021
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Santo Domingo, Dominicaanse Republiek,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 9 september 2019 in zaak nr. 18/7688 in het geding tussen:
[appellant]
en
de minister van Buitenlandse Zaken.
Procesverloop
Bij besluit van 31 juli 2018 heeft de minister een aanvraag van [appellant] om afgifte van een Nederlands paspoort voor [persoon A], niet in behandeling genomen.
Bij besluit van 9 oktober 2018 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 september 2019 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 januari 2021, waar  [appellant], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en de minister, vertegenwoordigd door I.S. IJserinkhuijsen, zijn verschenen.
Overwegingen
1.       De voor deze zaak relevante bepalingen zijn opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
2.       [persoon A] is geboren op [geboortedatum] 2002. Toen hij werd geboren, was zijn moeder gehuwd met [persoon B]. Zijn moeder en [persoon B] bezitten niet de Nederlandse nationaliteit. [appellant] heeft wel de Nederlandse nationaliteit. Hij stelt dat hij [persoon A] in de Dominicaanse Republiek heeft erkend. Ter staving hiervan heeft hij een kopie van een met de hand ingevulde geboorteakte van [persoon A] van 4 december 2002 overgelegd (hierna: de geboorteakte), waarin staat dat [appellant] zijn vader is. Volgens [appellant] heeft [persoon A] door de erkenning de Nederlandse nationaliteit verkregen.
3.       Volgens de minister bezit [persoon A] niet de Nederlandse nationaliteit. Om die reden heeft hij de aanvraag om afgifte van een paspoort voor [persoon A] niet in behandeling genomen. De uit de geboorteakte blijkende erkenning van het vaderschap van [appellant], kan in Nederland niet worden erkend. Dit kan volgens artikel 10:100, eerste lid, aanhef en onder b, gelezen in samenhang met artikel 10:101, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: het BW), namelijk alleen als aan het opstellen van de geboorteakte behoorlijk onderzoek is voorafgegaan. Niet is gebleken dat de Dominicaanse ambtenaar die de geboorteakte heeft opgesteld, behoorlijk onderzoek heeft gedaan. Toen [persoon A] werd geboren, was zijn moeder namelijk gehuwd met [persoon B]. Volgens de Dominicaanse wetgeving kon [appellant] [persoon A] alleen erkennen na ontkenning van het vaderschap door [persoon B]. Niet is gebleken dat de Dominicaanse ambtenaar heeft onderzocht of [persoon B] de procedure heeft doorlopen om het vaderschap te ontkennen.
Volgens de minister verzet ook artikel 10:100, eerste lid, aanhef en onder c, gelezen in samenhang met artikel 10:101, eerste lid, van het BW, zich ertegen dat de uit de geboorteakte blijkende erkenning van [persoon A] in Nederland van rechtswege wordt erkend. Volgens deze bepalingen is dit namelijk niet mogelijk als dit kennelijk onverenigbaar is met de openbare orde. Volgens de minister is dit laatste het geval, omdat erkenning tot gevolg zou hebben dat [persoon A] juridisch gezien drie ouders zou hebben, namelijk zijn moeder, [persoon B] en [appellant].
4.       De rechtbank heeft overwogen dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de ambtenaar die de geboorteakte heeft opgesteld, geen behoorlijk onderzoek heeft gedaan. Hij heeft zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat de uit de geboorteakte blijkende erkenning van het vaderschap van [appellant], in Nederland niet wordt erkend. Hierin zou geen verandering komen als vast zou komen te staan dat [appellant] de biologische vader is van [persoon A]. Het uitvoeren van een DNA-onderzoek was daarom niet nodig. Dat aan [persoon A] op 29 juni 2006 door de ambassadeur te Santo Domingo een Nederlands paspoort is verstrekt, betekent niet dat de minister dat nu weer moet doen. Dat paspoort was namelijk ten onrechte aan [persoon A] verstrekt. Dat paspoort is op 28 augustus 2009 vervallen verklaard.
5.       [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de artikelen 14 tot en met 16a van de Rijkswet op het Nederlanderschap (hierna: RWN), geen grondslag bieden voor het verlies van het Nederlanderschap van [persoon A]. Hij voert verder aan dat hij inmiddels zelf een DNA-onderzoek heeft laten verrichten. Hieruit blijkt dat hij de biologische vader is van [persoon A]. Volgens [appellant] volgt uit artikel 3, eerste lid, van de RWN, dat [persoon A] de Nederlandse nationaliteit heeft.
5.1.    Het standpunt van de minister houdt in dat [persoon A] nooit de Nederlandse nationaliteit heeft gehad. Van intrekking van het Nederlanderschap op grond van de artikelen 14 tot en met 16a van de RWN is daarom geen sprake.
5.2.    Artikel 3, eerste lid, van de RWN, luidde ten tijde van belang: Nederlander is het kind waarvan ten tijde van zijn geboorte de vader of de moeder Nederlander is, alsmede het kind van een Nederlander die voordien is overleden.
Artikel 4 van de RWN, luidde ten tijde van belang: Nederlander wordt de minderjarige vreemdeling die door een Nederlander wordt erkend.
5.3.    Partijen zijn het erover eens dat [appellant] ten tijd van de geboorte naar Dominicaans recht niet de juridische vader van [persoon A] was. De heer Padilla was toen de juridische vader. [persoon A] is daarom niet bij geboorte Nederlander geworden op grond van artikel 3, eerste lid, van de RWN. De uitkomst van het DNA-onderzoek kan hier geen verandering in brengen. Biologisch ouderschap is namelijk niet voldoende om op grond van artikel 3, eerste lid, van de RWN, het Nederlanderschap te verkrijgen.
De vraag is of [persoon A] na zijn geboorte op grond van artikel 4 van de RWN alsnog de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen. Voor het beantwoorden van deze vraag is bepalend of de uit de geboorteakte blijkende erkenning van het vaderschap van [appellant], in Nederland kan worden erkend. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de rechtbank de minister terecht gevolgd in zijn standpunt dat dit niet het geval is. In de geboorteakte is de huwelijkse staat van de moeder niet vermeld, terwijl vaststaat dat zij gehuwd was met [persoon B] toen [persoon A] werd geboren. Nu niet blijkt dat de Dominicaanse ambtenaar heeft onderzocht of [persoon B] de procedure heeft doorlopen om het vaderschap te ontkennen, heeft de minister zich terecht op het standpunt gesteld dat aan het opstellen van de geboorteakte kennelijk geen behoorlijk onderzoek is voorafgegaan. De Afdeling heeft eerder, in een vergelijkbare zaak, in dezelfde zin geoordeeld (uitspraak van 1 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:960). Nu niet is gebleken dat [persoon B] het vaderschap heeft ontkend, moet er van worden uitgegaan dat [persoon A] al twee juridische ouders had toen de geboorteakte werd opgesteld. De minister heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de erkenning van [persoon A] door [appellant], onverenigbaar is met de Nederlandse openbare orde (vergelijk de hiervoor vermelde uitspraak van de Afdeling van 1 april 2020).
Het betoog faalt.
6.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7.       Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.R. Fernandez, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 3 maart 2021
753.
BIJLAGE
Burgerlijk Wetboek
Artikel 10:100
1. Een buitenslands tot stand gekomen onherroepelijke rechterlijke beslissing waarbij familierechtelijke betrekkingen uit hoofde van afstamming zijn vastgesteld of gewijzigd, wordt in Nederland van rechtswege erkend, tenzij:
[…]
b. aan die beslissing kennelijk geen behoorlijk onderzoek of behoorlijke rechtspleging is voorafgegaan, of
c. de erkenning van die beslissing kennelijk onverenigbaar is met de openbare orde.
Artikel 10:101
1. Artikel 100 leden 1, onder b en c, 2 en 3 van dit Boek is van overeenkomstige toepassing op buitenslands tot stand gekomen rechtsfeiten of rechtshandelingen waarbij familierechtelijke betrekkingen zijn vastgesteld of gewijzigd, welke zijn neergelegd in een door een bevoegde instantie overeenkomstig de plaatselijke voorschriften opgemaakte akte.
[…]