ECLI:NL:RVS:2021:600

Raad van State

Datum uitspraak
18 maart 2021
Publicatiedatum
18 maart 2021
Zaaknummer
202005809/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van vreemdeling tegen afwijzing uitzetting door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

Op 18 maart 2021 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vreemdeling tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De vreemdeling had op 10 oktober 2019 een aanvraag ingediend om te bepalen dat zijn uitzetting achterwege blijft, welke aanvraag door de staatssecretaris was afgewezen. De vreemdeling maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar dit bezwaar werd op 15 november 2019 ongegrond verklaard. Vervolgens heeft de rechtbank Den Haag op 28 september 2020 het beroep van de vreemdeling tegen deze beslissing niet-ontvankelijk verklaard.

De vreemdeling heeft hierop hoger beroep ingesteld, maar dit hogerberoepschrift is pas na de wettelijke termijn van 30 oktober 2020 bij de Raad van State ingediend. De vreemdeling heeft geen redenen aangevoerd om het hoger beroep toch in behandeling te nemen, waardoor de Raad van State oordeelde dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is. De staatssecretaris is niet verplicht om de proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in aanwezigheid van mr. N. Tibold, griffier. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 18 maart 2021.

Uitspraak

202005809/1/V2.
Datum uitspraak: 18 maart 2021
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 28 september 2020 in zaak nr. 19/9701 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 10 oktober 2019 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om krachtens artikel 64 van de Vw 2000 te bepalen dat zijn uitzetting achterwege blijft, afgewezen.
Bij besluit van 15 november 2019 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 september 2020 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.K. Bhadai, advocaat te Den Haag, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       De termijn voor het instellen van hoger beroep eindigde op 30 oktober 2020. Het hogerberoepschrift is daarna bij de Raad van State binnengekomen. De vreemdeling heeft het hogerberoepschrift daarom niet op tijd ingediend. De vreemdeling heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid redenen aan te voeren waarom het hoger beroep toch in behandeling moet worden genomen.
2.       Het hoger beroep is niet-ontvankelijk. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. N. Tibold, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer
is verhinderd de uitspraak
te ondertekenen.
w.g. Tibold
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 maart 2021
309-915.