ECLI:NL:RVS:2021:707

Raad van State

Datum uitspraak
6 april 2021
Publicatiedatum
6 april 2021
Zaaknummer
202003217/3/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechters
  • J.Th. Drop
  • J.A. Verweij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep vreemdeling tegen uitspraak rechtbank Den Haag inzake asielaanvraag en vertrouwelijke informatie

In deze zaak heeft een vreemdeling hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 26 mei 2020, in verband met zijn asielaanvraag. De rechtbank had in deze zaak, genummerd NL20.6693, een beslissing genomen die de vreemdeling niet beviel. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft namens de minister van Buitenlandse Zaken gereageerd op het verzoek van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarbij een beroep werd gedaan op artikel 8:29, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit artikel betreft de beperking van de kennisneming van bepaalde stukken in het kader van de procedure.

De minister heeft een vertrouwelijke versie van een gedingstuk overgelegd, dat betrekking heeft op een gespreksverslag van een interview met een vertrouwenspersoon in Teheran. Dit verslag bevat informatie die van belang is voor de beoordeling van de asielaanvraag van de vreemdeling, maar waarvan de minister meent dat openbaarmaking zou kunnen leiden tot misbruik en het fabriceren van valse vluchtverhalen. De Afdeling heeft de belangen afgewogen en geconcludeerd dat de bescherming van de bron zwaarder weegt dan het belang van de vreemdeling om kennis te nemen van het stuk.

Op 6 april 2021 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State besloten het verzoek tot beperkte kennisneming van het vertrouwelijke stuk toe te wijzen. Dit besluit is genomen in het kader van de afweging van belangen, waarbij de bescherming van vertrouwelijke informatie voorop staat. De uitspraak is gedaan door mr. J.Th. Drop, lid van de enkelvoudige geheimhoudingskamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A. Verweij, griffier.

Uitspraak

202003217/3/V2.
Datum beslissing: 6 april 2021
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Beslissing op grond van artikel 8:29, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht in het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 26 mei 2020 in zaak nr. NL20.6693 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
De vreemdeling heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 26 mei 2020 in zaak nr. NL20.6693.
Bij staatssecretaris heeft, op verzoek van de Afdeling met toepassing van artikel 8:45 van de Awb, namens de minister van Buitenlandse Zaken gereageerd en een beroep gedaan op artikel 8:29, eerste lid, van de Awb.
De minister van Buitenlandse Zaken heeft, op verzoek van de Afdeling met toepassing van artikel 8:45 van de Awb, de vertrouwelijke versie van een gedingstuk overgelegd en met verwijzing naar artikel 8:29 van de Awb medegedeeld dat uitsluitend de Afdeling kennis zal mogen nemen van dit stuk.
Het betreft een aan een passage op p. 15 van het algemeen ambtsbericht Iran van maart 2019 ten grondslag liggend stuk:
-        gespreksverslag van interview met vertrouwenspersoon 1, te ambassade Teheran. De minister van Buitenlandse Zaken heeft de delen van dit verslag die ten grondslag liggen aan die passage in het verslag aangeduid.
Overwegingen
1.       De minister van Buitenlandse Zaken heeft de Afdeling wegens het bestaan van gewichtige redenen verzocht te bepalen dat alleen de Afdeling van dit stuk kennis zal nemen.
2.       Gelet op artikel 8:29, derde lid, van de Awb beslist de Afdeling of de weigering dan wel beperking van de kennisneming van een stuk gerechtvaardigd is. Deze beslissing vergt een afweging van belangen. Enerzijds speelt hierbij het belang dat partijen gelijkelijk beschikken over de voor het hoger beroep relevante informatie en het belang dat de bestuursrechter beschikt over alle informatie die nodig is om de zaak op een juiste en zorgvuldige wijze af te doen. Daartegenover staat dat de kennisneming door partijen van bepaalde gegevens het algemeen belang, het belang van één of meer partijen en/of het belang van derden onevenredig kan schaden.
3.       In het vertrouwelijk overgelegde stuk wordt door de bron informatie verstrekt over Iran. Naar het oordeel van de Afdeling weegt de bescherming van de geraadpleegde bron zwaarder dan het belang dat partijen kennis nemen van het stuk. De Afdeling neemt hierbij in aanmerking dat de minister van Buitenlandse Zaken daarnaast terecht aanvoert dat het stuk gegevens bevat die bruikbaar zijn voor het fabriceren van valse vluchtverhalen, waardoor kennisneming van die gegevens kan leiden tot misbruik en daarmee een belemmering is voor toekomstig asielonderzoek.
4.       De Afdeling acht daarom het verzoek tot beperkte kennisneming gerechtvaardigd.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek toe.
Aldus vastgesteld door mr. J.Th. Drop, lid van de enkelvoudige geheimhoudingskamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A. Verweij, griffier.
w.g. Drop
lid van de enkelvoudige geheimhoudingskamer
w.g. Verweij
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 april 2021