ECLI:NL:RVS:2021:949
Raad van State
- Hoger beroep
- N. Verheij
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep van vreemdeling tegen uitblijven besluit verblijfsvergunning asiel
In deze zaak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld tegen het uitblijven van een besluit op haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De rechtbank had eerder het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard en de staatssecretaris opgedragen om binnen acht weken een besluit te nemen. Echter, de staatssecretaris had verzet aangetekend tegen deze uitspraak, wat door de rechtbank op 22 oktober 2020 gegrond werd verklaard. De rechtbank bepaalde opnieuw dat de staatssecretaris binnen acht weken een besluit moest nemen, met een dwangsom van € 100,00 per dag bij overschrijding van deze termijn, tot een maximum van € 7.500,00.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. L.J. Meijering, heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld. De Raad van State heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat het hoger beroep tegen de uitspraak op verzet niet ontvankelijk is, omdat hiertegen geen hoger beroep openstaat volgens de Algemene wet bestuursrecht. De Raad van State oordeelt dat er geen redenen zijn om het verbod op hoger beroep te doorbreken, aangezien er geen sprake is van een oneerlijk proces.
Wat betreft het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank over het beroep, heeft de Raad van State geoordeeld dat de argumenten van de vreemdeling niet leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart zich onbevoegd om kennis te nemen van het hoger beroep tegen de uitspraak op verzet. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in aanwezigheid van mr. J.W. Prins, griffier.