202102543/1/A3.
Datum uitspraak: 6 april 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 4 maart 2021 in zaak nr. 19/3669 in het geding tussen:
[appellant]
en
de minister voor Rechtsbescherming.
Procesverloop
Bij besluit van 9 mei 2019 heeft de minister de aanvraag van [appellant] om afgifte van een verklaring omtrent het gedrag (hierna: VOG) afgewezen.
Bij besluit van 7 augustus 2019 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij mondelinge uitspraak van 4 maart 2021 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Het proces-verbaal van deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 maart 2022, waar [appellant], bijgestaan door mr. R. Kiewitt, advocaat te Alkmaar, en de minister, vertegenwoordigd door mr. A.L. de Gier, via videoverbinding zijn gehoord.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] heeft een VOG aangevraagd. Die heeft hij nodig om taxichauffeur te worden. De minister heeft de VOG geweigerd. [appellant] is namelijk in de vijf jaar daarvoor veroordeeld voor meerdere overtredingen en een misdrijf. De minister wil de VOG niet geven omdat [appellant] te vaak en te kort geleden is veroordeeld.
2. De relevante wet- en regelgeving is opgenomen in een bijlage. Deze maakt deel uit van de uitspraak.
Besluiten en de aangevallen uitspraak
3. Bij de beoordeling van de aanvraag heeft de minister zich gebaseerd op de Beleidsregels VOG-NP-RP 2018 (Stcrt. 1 december 2017, nr. 68620; hierna: de Beleidsregels). Daarin is bepaald dat als de aanvrager voorkomt in het Justitieel Documentatie Systeem (hierna: het JDS) de minister aan de hand van een objectief en een subjectief criterium bekijkt of de afgifte van een VOG gerechtvaardigd is. Bij het objectieve criterium bekijkt de minister of de in het JDS opgenomen feiten, indien herhaald en gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie, taak of bezigheid waarvoor de VOG is aangevraagd. Is daarvan sprake, dan zal de aanvraag in beginsel worden afgewezen. Bij het subjectieve criterium beoordeelt de minister, als is voldaan aan het objectieve criterium, of de omstandigheden van het geval ertoe moeten leiden dat een VOG toch moet worden afgegeven.
3.1. De minister heeft het verzoek van [appellant] afgewezen omdat over hem in het JDS binnen de terugkijktermijn van vijf jaar de volgende feiten waren geregistreerd:
- twee maal een veroordeling tot een taakstraf van 15 uur wegens overschrijding van de maximumsnelheid;
- een veroordeling tot een taakstraf van 20 uur en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van zeven weken wegens overschrijding van de maximumsnelheid;
- een geldboete van € 330,00 wegens overschrijding van de maximumsnelheid;
- een veroordeling tot een werkstraf van 120 uur wegens mishandeling en beschadiging van goederen;
- een nog niet onherroepelijke veroordeling tot een taakstraf van 180 uren wegens openlijke geweldpleging.
Op grond van deze in het JDS geregistreerde feiten is voldaan aan het objectieve criterium. Toetsing aan het subjectieve criterium geeft volgens de minister geen aanleiding om [appellant] ondanks die feiten toch een VOG af te geven. De verstreken periode sinds het laatste contact met justitie vindt hij in het licht van de terugkijktermijn te kort om te kunnen concluderen dat het risico voor de samenleving in voldoende mate is afgenomen. Daarbij is ook het aantal strafbare feiten van belang. Bovendien zijn de vergrijpen [appellant] niet allemaal licht aangerekend. Het belang van beperking van risico’s voor de samenleving weegt zwaarder dan het belang dat [appellant] heeft bij verkrijging van een chauffeurskaart, aldus de minister. De minister heeft daarbij zijn jeugdige leeftijd en de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn begaan betrokken. Bij het besluit op bezwaar is de minister bij zijn standpunt gebleven.
3.2. De rechtbank heeft dat besluit rechtmatig geacht.
Hoger beroep
4. [appellant] is het niet eens met de uitspraak van de rechtbank. Hij vindt dat de rechtbank een onjuiste belangenafweging heeft gemaakt. De rechtbank had doorslaggevend belang moeten hechten aan het feit dat hij in hoger beroep is vrijgesproken van de gestelde openlijke geweldpleging en dat hij al jaren geen nieuwe overtredingen heeft begaan. Hij vindt het onjuist dat de minister een nog niet onherroepelijk geworden uitspraak bij zijn besluit mag betrekken. Bovendien wil hij graag zelfstandig worden en zijn eigen geld gaan verdienen als taxichauffeur. Daarvoor heeft hij al het theorie-examen en het chauffeursdiploma behaald. Door de weigering van de VOG vreest [appellant] gebruik te moeten blijven maken van een uitkering en te vervallen in oude patronen omdat hij geen werk heeft. Daar is de maatschappij niet bij gebaat. aldus [appellant].
Beoordeling door de Afdeling
Is voldaan aan het objectieve criterium?
5. Aan het objectieve criterium is voldaan. De Afdeling is het eens met de minister dat ook zonder de openlijke geweldpleging, waarvan [appellant] in hoger beroep is vrijgesproken, de overige overtredingen een belemmering zijn voor een behoorlijke uitoefening van de functie van taxichauffeur. Dat betekent dat er op zichzelf een grondslag is voor de weigering om een VOG af te geven. De feiten vormen, indien herhaald en gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering voor een behoorlijke uitoefening van de functie van taxichauffeur.
Had de minister de VOG toch moeten verlenen?
6. Het antwoord op deze vraag is negatief.
Als aan het objectieve criterium is voldaan, beziet de minister aan de hand van de omstandigheden van het geval of niet toch aanleiding bestaat om de VOG te verlenen. Bij de beoordeling of op grond van dit subjectieve criterium toch een VOG kan worden afgegeven, betrekt de minister in ieder geval de afdoening van de strafzaken, het tijdsverloop tussen het laatste contact met justitie en de aanvraag voor de VOG en de hoeveelheid antecedenten. Als de aanvrager ten tijde van het plegen van een strafbaar feit minderjarig was, betrekt de minister dit ook in zijn beoordeling. Verder betrekt de minister bij zijn beoordeling het screeningsprofiel ’65. Taxibranche; chauffeurskaart’. Daarin staat dat er risico’s bestaan bij rijden onder invloed, overschrijding van de maximumsnelheid, gevaarlijk rijgedrag en/of agressief gedrag. Omdat er een één op één relatie kan bestaan tussen de houder van de chauffeurskaart en de passagiers, en de passagiers tijdelijk afhankelijk zijn van de chauffeur, bestaat het risico van geweld- en zedendelicten, afpersing, chantage (afdreiging), diefstal, verduistering of vervalsing.
6.1. De Afdeling vindt dat de rechtbank de belangen op een juiste manier heeft afgewogen. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de beoordeling van het subjectieve criterium niet hoefde te leiden tot de verlening van de VOG aan [appellant]. Voor dat oordeel is het volgende van belang.
Volgens het toegepaste screeningsprofiel is de houder van de chauffeurskaart niet alleen verantwoordelijk voor de veiligheid van de passagiers maar ook voor de veiligheid van goederen van de passagiers. Vernieling van goederen is daarom een risico dat bestaat in de taxibranche. [appellant] is veroordeeld voor mishandeling en beschadiging van goederen. Dit heeft de minister dan ook mogen betrekken in zijn besluitvorming. Verder heeft de minister zich op het standpunt mogen stellen dat, vanwege de hoeveelheid antecedenten en in het licht van de terugkijktermijn van vijf jaar, de periode tussen het besluit op bezwaar van 7 augustus 2019 en het laatste contact met justitie op 14 maart 2019 te kort is om te kunnen stellen dat de kans dat [appellant] een nieuw strafbaar feit zal plegen in voldoende mate is afgenomen. Ook is een groot aantal (verkeers)overtredingen niet licht afgedaan. Dat [appellant], zoals hij in zijn hogerberoepschrift stelt, geen overtredingen meer heeft begaan, is volgens zijn verklaring op de zitting bij de Afdeling niet meer het geval. Gezien deze omstandigheden en in aanmerking genomen dat in dit geval een nauwe relatie bestaat tussen de soort overtredingen en de functie waarvoor [appellant] de VOG nodig heeft, is de Afdeling van oordeel dat de minister het belang van bescherming van de samenleving tegen risico's zwaarder mocht laten wegen dan het belang dat [appellant] heeft bij de afgifte van de VOG.
Het betoog slaagt niet.
Slotsom
7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
8. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. B.P. Vermeulen en mr. C.M. Wissels, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.C. van Tuyll van Serooskerken, griffier.
De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
Uitgesproken in het openbaar op 6 april 2022
290
BIJLAGE
Beleidsregels VOG-NP-RP 2018
Paragraaf 3. Beoordeling van de aanvraag
[…] Aan de aanvrager die niet voorkomt in het JDS, wordt zonder meer een VOG afgegeven.
Wanneer de aanvrager voorkomt in het JDS wordt de vraag of een VOG kan worden afgegeven beoordeeld aan de hand van een objectief criterium en een subjectief criterium (zie hieronder paragraaf 3.2 en 3.3).
Paragraaf 3.2. Het objectieve criterium
De afgifte van de VOG wordt in beginsel geweigerd indien wordt voldaan aan het objectieve criterium. Het objectieve criterium betreft de beoordeling of de justitiële gegevens die ten aanzien van de aanvrager zijn aangetroffen, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid waarvoor de VOG is aangevraagd.
[…]
Paragraaf 3.3. Het subjectieve criterium
Op grond van het subjectieve criterium kan worden geoordeeld dat het belang dat een aanvrager heeft bij het verstrekken van de VOG zwaarder weegt dan het belang van de samenleving bij bescherming tegen het door middel van het objectieve criterium vastgestelde risico voor de samenleving. In dat geval wordt de VOG afgegeven ondanks dat wordt voldaan aan het objectieve criterium.
[…]
Paragraaf 3.3.1. Omstandigheden van het geval
Het subjectieve criterium ziet op omstandigheden van het geval die ertoe kunnen leiden dat de objectieve vaststelling van een risico voor de samenleving ten aanzien van deze aanvrager niet zou moeten leiden tot een weigering van de afgifte van de VOG.
Omstandigheden van het geval die altijd in de beoordeling worden betrokken zijn:
− de afdoening van de strafzaak;
− het tijdsverloop;
− de hoeveelheid antecedenten.
Indien de aanvrager ten tijde van het plegen van een strafbaar feit minderjarig was, betrekt het COVOG dit in de beoordeling van de aanvraag.
Ten behoeve van een goede oordeelsvorming is het COVOG bevoegd inlichtingen in te winnen bij het Openbaar Ministerie en de reclassering.
[…]
Omstandigheden waaronder het feit is gepleegd
In het geval dat het COVOG na weging van de omstandigheden van het geval niet tot een goede oordeelsvorming kan komen en twijfel heeft over de vraag of een VOG kan worden afgegeven, worden de omstandigheden waaronder het strafbare feit heeft plaatsgevonden in de beoordeling betrokken.
[…]
Screeningsprofielen VOG NP
65. Taxibranche; chauffeurskaart
Dit screeningsprofiel heeft betrekking op aanvragen ten behoeve van het verkrijgen van een chauffeurskaart bij KIWA. In taxi’s worden maximaal acht personen vervoerd, de bestuurder niet meegerekend. Het vervoer per taxi betreft ook het rijden met rouw- en trouwauto’s en het vervoer met personenbusjes. Hierbij kan het ook gaan om het vervoer van (school)kinderen en het vervoeren van gehandicapten. Bij de toets aan dit screeningsprofiel geldt een terugkijktermijn van vijf jaren.
De houder van de chauffeurskaart is verantwoordelijk voor het welzijn en de veiligheid van de passagiers. Eén van de risico’s is dat de veiligheid van de passagiers en medeweggebruikers in gevaar wordt gebracht. Dit risico kan veroorzaakt worden door rijden onder invloed, overschrijding van de maximumsnelheid, gevaarlijk rijgedrag en/of agressief gedrag.
Als er een één op één relatie is, kunnen de passagiers in een tijdelijke afhankelijkheidspositie verkeren ten opzichte van de houder van de chauffeurskaart. Het risico bestaat van geweld- en zedendelicten, afpersing, chantage (afdreiging), diefstal, verduistering of vervalsing van bijvoorbeeld de chauffeurskaart. De houder van de chauffeurskaart is verantwoordelijk voor de veiligheid van goederen van de passagiers. Deze houders kunnen ook omgaan met contant en giraal geld. Het risico van diefstal en verduistering is aanwezig.
De houders van de chauffeurskaart komen in de uitoefening van hun functie vaak in aanraking met mensen in het uitgaanscircuit. Overtredingen van de Opiumwet zijn daarom onverenigbaar.