ECLI:NL:RVS:2022:1024
Raad van State
- Hoger beroep
- N. Verheij
- A. Kuijer
- J.J.W.P. van Gastel
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf en ongewenstverklaring vreemdeling
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 21 juli 2021 zijn beroep tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf ongegrond verklaarde. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 6 juni 2019 de aanvraag van de vreemdeling afgewezen en hem ongewenst verklaard. De vreemdeling had bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar dit bezwaar werd op 18 maart 2020 door de staatssecretaris ongegrond verklaard. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A.W. Eikelboom, heeft vervolgens hoger beroep ingesteld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de onderliggende stukken van een individueel ambtsbericht van de AIVD ingezien, waaruit blijkt dat de vreemdeling een gevaar voor de nationale veiligheid vormt. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het ambtsbericht op voldoende objectieve en inzichtelijke wijze de gedragingen van de vreemdeling onderbouwde. De Afdeling bevestigt dit oordeel en stelt vast dat de rechtbank terecht tot de conclusie is gekomen dat het onderzoek naar de vreemdeling zorgvuldig is uitgevoerd en dat de feiten en omstandigheden die in het ambtsbericht zijn vermeld, voldoende zijn onderbouwd.
De Afdeling oordeelt dat de grieven van de vreemdeling niet leiden tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Het hoger beroep wordt ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.