ECLI:NL:RVS:2022:1029
Raad van State
- Hoger beroep
- D.A. Verburg
- J.Th. Drop
- A. Kuijer
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel en regulier voor vreemdeling
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, die op 26 november 2020 zijn beroep tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel ongegrond verklaarde. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 29 mei 2020 de aanvraag van de vreemdeling afgewezen en geweigerd om ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. L.E.J. Vleesenbeek, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
De Raad van State heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de vreemdeling in zijn grieven niet voldoende heeft aangetoond dat de rechtbank onterecht heeft geoordeeld over de afwijzing van de verblijfsvergunning asiel, met uitzondering van grief 8. In deze grief klaagt de vreemdeling dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de vreemdeling niet voldoet aan de vereisten voor verlening van een verblijfsvergunning regulier volgens het buitenschuldbeleid voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen. De staatssecretaris heeft in een brief van 7 februari 2022 aangegeven dat hij zijn standpunt over adequate opvang in Irak voor de vreemdeling niet langer handhaaft, wat leidt tot de conclusie dat de grief slaagt.
Het hoger beroep is gegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank is vernietigd voor zover deze betrekking heeft op de weigering om de vreemdeling ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen. De Raad van State heeft de staatssecretaris opgedragen om een nieuw besluit te nemen over de verlening van de verblijfsvergunning regulier aan de vreemdeling, en heeft de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die in totaal € 2.656,50 bedragen, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.