ECLI:NL:RVS:2022:1167
Raad van State
- Hoger beroep
- N. Verheij
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep inzake aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf
In deze zaak gaat het om de niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De vreemdeling had op 28 mei 2020 een aanvraag ingediend, die door de staatssecretaris werd afgewezen. Hiertegen maakte de vreemdeling bezwaar, maar dit werd op 11 mei 2021 ongegrond verklaard. Vervolgens stelde de vreemdeling beroep in bij de rechtbank Den Haag, die op 22 december 2021 het beroep ongegrond verklaarde. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. H.A. Limonard, heeft hierop hoger beroep ingesteld.
De griffier heeft de vreemdeling erop gewezen dat hij griffierecht moest betalen voor het hoger beroep en dat dit uiterlijk op 3 februari 2022 voldaan moest zijn. Aangezien de vreemdeling dit griffierecht niet tijdig heeft betaald, heeft de griffier hem op 16 februari 2022 een aangetekende brief gestuurd met de mededeling dat het griffierecht binnen twee weken op de rekening van de Raad van State moest zijn bijgeschreven of contant moest worden betaald. In deze brief werd ook vermeld dat het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard kon worden als het griffierecht niet op tijd werd ontvangen. De vreemdeling heeft geen redenen aangevoerd om het hoger beroep toch in behandeling te nemen.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft uiteindelijk besloten het hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, waarbij de staatssecretaris geen proceskosten hoeft te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.T. Annen, griffier, en is openbaar uitgesproken op 21 april 2022.