ECLI:NL:RVS:2022:1167

Raad van State

Datum uitspraak
21 april 2022
Publicatiedatum
21 april 2022
Zaaknummer
202200408/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep inzake aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf

In deze zaak gaat het om de niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De vreemdeling had op 28 mei 2020 een aanvraag ingediend, die door de staatssecretaris werd afgewezen. Hiertegen maakte de vreemdeling bezwaar, maar dit werd op 11 mei 2021 ongegrond verklaard. Vervolgens stelde de vreemdeling beroep in bij de rechtbank Den Haag, die op 22 december 2021 het beroep ongegrond verklaarde. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. H.A. Limonard, heeft hierop hoger beroep ingesteld.

De griffier heeft de vreemdeling erop gewezen dat hij griffierecht moest betalen voor het hoger beroep en dat dit uiterlijk op 3 februari 2022 voldaan moest zijn. Aangezien de vreemdeling dit griffierecht niet tijdig heeft betaald, heeft de griffier hem op 16 februari 2022 een aangetekende brief gestuurd met de mededeling dat het griffierecht binnen twee weken op de rekening van de Raad van State moest zijn bijgeschreven of contant moest worden betaald. In deze brief werd ook vermeld dat het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard kon worden als het griffierecht niet op tijd werd ontvangen. De vreemdeling heeft geen redenen aangevoerd om het hoger beroep toch in behandeling te nemen.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft uiteindelijk besloten het hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, waarbij de staatssecretaris geen proceskosten hoeft te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.T. Annen, griffier, en is openbaar uitgesproken op 21 april 2022.

Uitspraak

202200408/1/V3.
Datum uitspraak: 21 april 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 22 december 2021 in zaak nr. NL21.8841 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 28 mei 2020 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 11 mei 2021 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 december 2021 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. H.A. Limonard, advocaat te Joure, hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling is in de gelegenheid gesteld zich nader uit te laten.
Overwegingen
1.       De griffier heeft de vreemdeling er bij brief op gewezen dat hij voor het hoger beroep griffierecht moet betalen. Hem is daarbij verzocht het griffierecht uiterlijk op 3 februari 2022 te voldoen. Omdat de vreemdeling dit niet heeft gedaan, heeft de griffier hem bij aangetekende brief van 16 februari 2022 laten weten dat het griffierecht binnen twee weken na de dag van verzending van de brief op de rekening van de Raad van State moet zijn bijgeschreven of contant moet zijn betaald. In die brief staat ook dat als het griffierecht niet op die datum is ontvangen, het hoger beroep alleen al daarom niet-ontvankelijk kan worden verklaard. Het griffierecht is niet binnen de termijn betaald. De vreemdeling heeft geen redenen aangevoerd waarom het hoger beroep toch in behandeling moet worden genomen.
2.       Het hoger beroep is niet-ontvankelijk. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.T. Annen, griffier.
w.g. Verheij
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Annen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 april 2022
765