202106308/1/A2.
Datum uitspraak: 26 april 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], voor dit hoger beroep woonplaats kiezend ten kantore van zijn gemachtigde te [plaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 17 augustus 2021 in zaak nr. 21/2333 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven (hierna: de CSG).
Procesverloop
Bij besluit van 5 februari 2020 heeft de CSG een aanvraag van [appellant] om een uitkering uit het schadefonds geweldsmisdrijven (hierna: het schadefonds) afgewezen.
Bij besluit van 5 februari 2021 heeft de CSG het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 augustus 2021 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De CSG heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 april 2022, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. M.J.G. Schroeder, advocaat te Den Haag, en de CSG, vertegenwoordigd door mr. A.M. Hepping, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Op 19 augustus 2019 heeft [appellant] bij de CSG een aanvraag ingediend om een uitkering uit het schadefonds. Aan de aanvraag heeft hij ten grondslag gelegd dat hij in de jaren 1981 tot 1997 slachtoffer is geworden van mishandeling en bedreiging met geweld door zijn stiefvader en dat hij daardoor lichamelijk en psychisch letsel heeft opgelopen.
regelgeving
2. In artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven (hierna: de Wsg) is bepaald dat uit het schadefonds uitkeringen kunnen worden gedaan aan een ieder die ten gevolge van een in Nederland opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf ernstig lichamelijk of geestelijk letsel heeft bekomen.
besluitvorming
3. In het besluit van 5 februari 2021 heeft de CSG zich op het standpunt gesteld dat niet voldoende aannemelijk is dat [appellant] slachtoffer is van een opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf. Omdat [appellant] geen aangifte heeft gedaan, heeft de politie geen nader onderzoek naar de gestelde gebeurtenissen gedaan, waardoor de CSG slechts over zijn eigen verklaring beschikt. Zonder aangifte wordt slechts in zeer uitzonderlijke gevallen volstaan met een eigen verklaring, waarbij is vereist dat die verklaring ook wordt ondersteund door objectieve gegevens. In beginsel biedt medische informatie geen objectieve onderbouwing. Medische informatie kan namelijk geen uitsluitsel geven over wat er is gebeurd en wat de aanleiding en toedracht zijn geweest. Slechts in een uitzonderingssituatie kan een geweldsmisdrijf op basis van medische informatie aannemelijk worden gemaakt. Dat is bijvoorbeeld het geval als het slachtoffer ten tijde van het geweldsmisdrijf jonger dan twaalf jaar was. De door [appellant] gestelde misdrijven zijn begonnen toen hij jonger dan twaalf jaar was. Daarom heeft de CSG het door [appellant] overgelegde rapport van Fivoor van 30 oktober 2018 bestudeerd. Naar het oordeel van de CSG kan de daarin vermelde medische informatie niet bijdragen aan de aannemelijkheid van de gestelde gebeurtenissen. Op basis van deze informatie is onvoldoende duidelijk dat [appellant] slachtoffer is van opzettelijk gepleegde geweldsmisdrijven als bedoeld in artikel 3 van de Wsg. Uit het rapport valt op te maken dat het psychologisch onderzoek heeft plaatsgevonden in het kader van een zogenoemde ISD-maatregel en dat dit onderzoek niet was gericht op de gevolgen die de gestelde misdrijven voor [appellant] hebben.
aangevallen uitspraak
4. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat hem een geweldsmisdrijf is overkomen. Het rapport van Fivoor is opgesteld aan de hand van de eigen verklaringen van [appellant]. De behandelaar heeft zich gericht op de beoordeling van de persoon en niet aan waarheidsvinding gedaan. Niet is gebleken dat de strafrechter de inhoud van het rapport als waarheid heeft beschouwd. Verder is het aan [appellant] om zijn aanvraag met stukken te onderbouwen. Als informatie niet beschikbaar is, komt dat voor zijn rekening en risico, aldus de rechtbank.
hoger beroep
5. [appellant] is het niet eens met het oordeel van de rechtbank. Hij betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat hij ten tijde van het geweldsmisdrijf jonger dan twaalf jaar was en dat de door de CSG bedoelde uitzonderingssituatie, waarbij het geweldsmisdrijf slechts op basis van medische informatie aannemelijk wordt geacht, zich in zijn geval voordoet. Omdat de strafrechter is uitgegaan van de mishandeling in zijn jeugd, is het niet terecht dat die mishandeling wordt betwist wanneer hij stelt dat hij, wegens die mishandeling, aanspraak heeft op een uitkering uit het schadefonds. Dat is meten met twee maten. De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat niet is gebleken dat de strafrechter de inhoud van het rapport van Fivoor als waarheid heeft beschouwd. De strafrechter heeft nooit getwijfeld aan de juistheid van dat rapport. Verder heeft de rechtbank miskend dat veel materiaal niet is geadministreerd, anderszins verloren is gegaan of is vernietigd na het verstrijken van bewaartermijnen, aldus [appellant].
5.1. Dat de door [appellant] gestelde gebeurtenissen zouden zijn begonnen toen hij jonger dan twaalf jaar was, brengt volgens de CSG met zich dat zich een uitzonderingssituatie kan voordoen, waarbij zij een geweldsmisdrijf op basis van medische informatie aannemelijk gemaakt kan achten.
In dit geval heeft de CSG zich op het standpunt gesteld dat de door [appellant] overgelegde medische informatie niet kan bijdragen aan de aannemelijkheid van de gestelde gebeurtenissen, omdat op basis van deze informatie onvoldoende duidelijk is dat hij slachtoffer is van een opzettelijk gepleegde geweldsmisdrijf, als bedoeld in artikel 3 van de Wsg. De rechtbank heeft terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat de CSG zich ten onrechte op dit standpunt heeft gesteld. Niet in geschil is dat het rapport van Fivoor van 30 oktober 2018 op de eigen verklaringen van [appellant] is gebaseerd en dat in het kader van het opstellen van het rapport geen onderzoek is gedaan naar de aannemelijkheid van de gestelde gebeurtenissen. Daarom komt aan het rapport niet de betekenis toe die [appellant] daaraan hecht. Indien, zoals [appellant] stelt, de strafrechter, bij de toemeting van de aan [appellant] op te leggen straf wegens een door hem gepleegd strafbaar feit, rekening zou hebben gehouden met het rapport van Fivoor en dus ook met de daarin vermelde gebeurtenissen, doet dat daaraan niet af, omdat in de strafrechtelijke procedure bij de straftoemeting een ander beoordelingskader van toepassing is. [appellant] wordt niet gevolgd in de stelling dat met twee maten wordt gemeten. Verder heeft de rechtbank terecht overwogen dat op [appellant] de bewijslast rust voor de stelling dat hij slachtoffer is van een opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf. Indien, zoals [appellant] stelt, bewijsmateriaal niet meer beschikbaar is als gevolg van tijdsverloop, komen de gevolgen daarvan niet voor rekening van de CSG.
Het betoog slaagt niet.
conclusie
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
7. De CSG hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. B.P.M. van Ravels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.J.R. Hazen, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
Uitgesproken in het openbaar op 26 april 2022
452