ECLI:NL:RVS:2022:1252

Raad van State

Datum uitspraak
29 april 2022
Publicatiedatum
27 april 2022
Zaaknummer
202202018/2/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verklaring omtrent gedrag voor pedagogisch medewerker na strafrechtelijke veroordelingen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 29 april 2022 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening. Het verzoeker, die in juli 2021 als zzp’er is begonnen bij een uitzendbureau voor de zorg in Nieuwegein, had een aanvraag ingediend voor een verklaring omtrent het gedrag (VOG) die door de minister op 8 september 2021 was afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op strafrechtelijke veroordelingen voor meerdere vermogensdelicten en Opiumwetdelicten, die volgens de minister een belemmering vormden voor de uitoefening van de functie van pedagogisch medewerker.

De verzoeker heeft tegen deze afwijzing bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. Vervolgens heeft hij beroep ingesteld bij de rechtbank Midden-Nederland, die op 18 maart 2022 het beroep ongegrond verklaarde. Hierna heeft verzoeker hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat hij behandeld zou worden als ware hij in het bezit van een VOG totdat de bodemzaak was beslist.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 21 april 2022 ter zitting behandeld. Tijdens de zitting werd duidelijk dat verzoeker inmiddels een vast contract had gekregen bij de zorginstelling waar hij werkte, onder voorbehoud van het verkrijgen van de VOG. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen spoedeisend belang was voor het treffen van de gevraagde voorziening, omdat verzoeker kennelijk zonder VOG had kunnen werken en niet aannemelijk was gemaakt dat hij zijn functie op korte termijn niet meer zou kunnen uitoefenen. Het verzoek werd afgewezen en de minister hoefde geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202202018/2/A3.
Datum uitspraak: 29 april 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), hangende het hoger beroep van:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
verzoeker,
tegen de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden­Nederland (hierna: de rechtbank) van 18 maart 2022 in zaak nrs. 22/726 en 21/4843 in het geding tussen:
[verzoeker]
en
de minister voor Rechtsbescherming.
Procesverloop
Bij besluit van 8 september 2021 heeft de minister de aanvraag van [verzoeker] voor een verklaring omtrent het gedrag (hierna: VOG) voor de functie van pedagogisch medewerker afgewezen.
Bij besluit van 6 december 2021 heeft de minister het door [verzoeker] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij mondelinge uitspraak van 18 maart 2022 heeft de rechtbank het door [verzoeker] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Het proces-verbaal van deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [verzoeker] hoger beroep ingesteld.
Tevens heeft [verzoeker] de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De minister heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 21 april 2022, waar [verzoeker], bijgestaan door mr. N. Talhaoui, advocaat te Rotterdam, en de minister, vertegenwoordigd door mr. K.W. Hau, zijn verschenen.
Overwegingen
1.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.       [verzoeker] is in juli 2021 als zzp’er aan de slag gegaan bij een uitzendbureau voor de zorg in Nieuwegein. Voor de functie van pedagogisch medewerker moet hij een VOG hebben. De minister heeft de gevraagde VOG geweigerd, omdat in het JDS strafrechtelijke veroordelingen voor meerdere vermogensdelicten en Opiumwetdelicten zijn aangetroffen. Volgens de minister vormen deze feiten een belemmering voor de behoorlijke uitoefening van de functie van pedagogisch medewerker. De minister heeft in de specifieke omstandigheden van het geval geen aanleiding gezien om de VOG alsnog te verstrekken.
3.       Het verzoek strekt ertoe om bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat [verzoeker] wordt behandeld als ware hij in het bezit van een VOG totdat in de bodemzaak is beslist.
4.       Uit een ongedateerd whatsapp-bericht van het uitzendbureau aan [verzoeker] staat dat met spoed, en uiterlijk op 3 maart 2022, de ontbrekende VOG moet worden aangeleverd. De voorzieningenrechter stelt echter vast dat [verzoeker] in ieder geval tot de zitting kennelijk zonder VOG heeft kunnen werken. Ter zitting heeft [verzoeker] verklaard dat hij inmiddels een vast contract heeft gekregen bij de zorginstelling in Noord-Brabant waar hij al sinds juli 2021 als uitzendkracht werkte. Het vaste contract is gegeven onder voorbehoud van het verkrijgen van de VOG. [verzoeker] heeft ter zitting gesteld dat de instelling op de hoogte is van de (hoger)beroepsprocedure en dat hij het voordeel van de twijfel heeft gekregen. Nu niet aannemelijk is gemaakt dat [verzoeker] wegens het ontbreken van de VOG zijn functie op korte termijn niet meer zal kunnen uitoefenen, ontbreekt een spoedeisend belang voor het treffen van de gevraagde voorziening.
Het verzoek dient te worden afgewezen.
5.       De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. L.E.E. Konings, griffier.
De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
w.g. Konings
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 29 april 2022
612