ECLI:NL:RVS:2022:1308

Raad van State

Datum uitspraak
4 mei 2022
Publicatiedatum
4 mei 2022
Zaaknummer
202106705/1/V6
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een niet-ontvankelijk verklaard hoger beroep wegens niet-betaling griffierecht

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 4 mei 2022 uitspraak gedaan op het verzoek van [verzoekster] om herziening van een eerdere uitspraak van 31 maart 2021. In die eerdere uitspraak werd het hoger beroep van [verzoekster] tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam niet-ontvankelijk verklaard, omdat zij het verschuldigde griffierecht niet had voldaan. Het verzet van [verzoekster] tegen deze beslissing werd op 20 april 2021 ongegrond verklaard, omdat zij geen feiten of omstandigheden had aangevoerd die zouden kunnen leiden tot een andere beoordeling van haar verzuim.

Het verzoek om herziening werd ingediend op 21 oktober 2021, maar de Afdeling kon het verzoek niet inhoudelijk behandelen. Volgens artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan een onherroepelijke uitspraak alleen worden herzien op basis van feiten of omstandigheden die vóór de uitspraak hebben plaatsgevonden en die de indiener niet bekend waren. In dit geval was het griffierecht niet betaald, ondanks herhaalde waarschuwingen aan [verzoekster] dat dit voor de behandeling van haar verzoek noodzakelijk was.

De Afdeling heeft vastgesteld dat het griffierecht niet binnen de gestelde termijn was voldaan en dat er geen feiten of omstandigheden waren die zouden kunnen rechtvaardigen dat [verzoekster] in verzuim was. Daarom werd het verzoek om herziening niet-ontvankelijk verklaard. De Afdeling heeft ook geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

202106705/1/V6.
Datum uitspraak: 4 mei 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het verzoek van:
[verzoekster], wonend te Amsterdam,
verzoekster,
om herziening (artikel 8:119 van de Awb) van de uitspraak van de Afdeling van 31 maart 2021, in zaak nr. 202100189/1/V6.
Procesverloop
Bij uitspraak van 31 maart 2021, in zaak nr. 202100189/1/V6 heeft de Afdeling het hoger beroep van [verzoekster] tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 4 januari 2021 in zaak nr. 19/2298 niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak is aangehecht.
Bij brief van 21 oktober 2021 heeft [verzoekster] de Afdeling verzocht die uitspraak te herzien.
De Afdeling heeft het verzoek ter zitting aan de orde gesteld op 30 december 2021.
Overwegingen
1.       Artikel 8:119, eerste lid, van de Awb luidt:
"De bestuursrechter kan op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Afdeling eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden."
2.       Het hoger beroep van [verzoekster] is bij uitspraak van 31 maart 2021 niet-ontvankelijk verklaard omdat zij het verschuldigde griffierecht niet had voldaan. Haar verzet is bij uitspraak van 20 april 2021 ongegrond verklaard, omdat zij geen feiten en omstandigheden heeft gesteld op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat zij in verzuim is geweest.
3.       Het verzoek van [verzoekster] kan niet inhoudelijk worden behandeld. Op grond van artikel 8:119, derde lid, van de Awb is het griffierecht gelijk aan het griffierecht van de procedure die heeft geleid tot de uitspraak waarvan herziening wordt gevraagd. [verzoekster] is bij brief van 19 januari 2022 erop gewezen dat zij het griffierecht moet betalen. Omdat gebleken is dat [verzoekster] het griffierecht niet heeft voldaan, is haar bij brief van 24 februari 2022 meegedeeld dat het verschuldigde griffierecht uiterlijk 24 maart 2022 op de rekening van de Raad van State moet zijn bijgeschreven of contant op het adres van de Raad van State moet zijn betaald. Ook is vermeld dat, indien het verschuldigde bedrag niet op die laatste datum is ontvangen, [verzoekster] ervan moet uitgaan dat alleen al om die reden niet-ontvankelijkverklaring van het verzoek om herziening zal volgen en dat haar zaak dan niet inhoudelijk wordt behandeld, behalve in uitzonderlijke gevallen.
Het griffierecht is niet binnen de gestelde termijn betaald. Niet is gebleken van feiten of omstandigheden, op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat [verzoekster] in verzuim is geweest. Omdat [verzoekster] het griffierecht niet heeft voldaan, is haar verzoek niet-ontvankelijk.
4.       Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het verzoek niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. D.A. Verburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G. Kamminga, griffier.
w.g. Verburg
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Kamminga
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 mei 2022
876