ECLI:NL:RVS:2022:1342
Raad van State
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep en verzoek voorlopige voorziening inzake overdracht vreemdeling aan Duitsland
Op 10 mei 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak waarin een vreemdeling in hoger beroep ging tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De rechtbank had op 3 mei 2022 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard, waarbij de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had besloten om de vreemdeling over te dragen aan Duitsland. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. S.C. van Paridon, heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De reden hiervoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming in het algemeen beantwoord moeten worden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 91, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000. De voorzieningenrechter verwijst naar een eerdere uitspraak van de Afdeling van 19 juli 2018, waarin een vergelijkbare rechtsvraag is behandeld.
Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De staatssecretaris is niet verplicht om de proceskosten te vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 10 mei 2022, en de voorzieningenrechter was verhinderd om de uitspraak te ondertekenen, maar dit is gedaan in tegenwoordigheid van de griffier, mr. E.L. Iedema.