ECLI:NL:RVS:2022:1420

Raad van State

Datum uitspraak
18 mei 2022
Publicatiedatum
18 mei 2022
Zaaknummer
202105867/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.TH. Drop
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van vergoeding voor rechtsbijstand aan advocaat in het kader van het High Trust-programma

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een advocaat, aangeduid als [appellant], tegen de intrekking van een eerder toegekende vergoeding van € 661,86 door het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand. De intrekking vond plaats op 3 februari 2020, naar aanleiding van een steekproef die op 21 oktober 2019 was uitgevoerd. De Raad voor Rechtsbijstand handhaafde deze intrekking op 9 juli 2020. De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van [appellant] tegen deze intrekking ongegrond in haar uitspraak van 23 juli 2021.

De kern van het geschil ligt in de vraag of de Raad voor Rechtsbijstand terecht heeft geoordeeld dat [appellant] geen recht had op de vergoeding, omdat hij de toevoeging had aangevraagd voordat de rechtzoekende was gedagvaard. De rechtbank oordeelde dat de Raad voor Rechtsbijstand het beleid correct had toegepast, waarbij een toevoeging in principe pas wordt verleend na uitvaardiging van een dagvaarding. De rechtbank concludeerde dat [appellant] niet had aangetoond dat hij substantiële werkzaamheden had verricht die de intrekking van de vergoeding zouden rechtvaardigen.

In hoger beroep herhaalt [appellant] zijn standpunt dat het beleid van de Raad niet aansluit op de praktijk en dat hij wel degelijk substantiële werkzaamheden heeft verricht. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigt echter het oordeel van de rechtbank en oordeelt dat [appellant] niet heeft aangetoond dat hij substantieel meer heeft gedaan dan wat gebruikelijk is in het kader van zijn piketwerkzaamheden. De intrekking van de vergoeding wordt derhalve bevestigd, en het hoger beroep wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

202105867/1/A2.
Datum uitspraak: 18 mei 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], kantoorhoudend te [plaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 23 juli 2021 in zaak nr. 20/4571 in het geding tussen:
[appellant]
en
het bestuur van de raad voor rechtsbijstand (hierna: de raad).
Procesverloop
Bij besluit van 3 februari 2020 heeft de raad een eerder door hem aan [appellant] toegekende vergoeding van € 661,86 ingetrokken.
Bij besluit van 9 juli 2020 heeft de raad het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 juli 2021 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 22 april 2022, waar [appellant], bijgestaan door mr. A.T. Leigh, advocaat te Haarlem, en de raad, vertegenwoordigd door mr. M. Doets, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       [appellant] is advocaat en nam in elk geval ten tijde van belang in die hoedanigheid deel aan het High Trust-programma van de raad. Uitgangspunt van dit programma is dat de vraag of een zaak in aanmerking komt voor een toevoeging niet langer door de raad naar aanleiding van een aanvraag om toevoeging, maar door de rechtsbijstandverlener voorafgaand aan het indienen van de aanvraag wordt beoordeeld. Afgegeven toevoegingen en vastgestelde vergoedingen worden vervolgens achteraf steekproefsgewijs gecontroleerd.
2.       Naar aanleiding van een op 21 oktober 2019 verrichte steekproef heeft de raad een eerder aan [appellant] toegekende vergoeding bij besluit van 3 februari 2020 ingetrokken. De raad heeft dit besluit bij besluit van 9 juli 2020 gehandhaafd. Volgens de raad heeft [appellant] de toevoeging waarvoor de vergoeding is toegekend aangevraagd voordat de rechtzoekende was gedagvaard. De zaak is geëindigd in een sepot en [appellant] heeft geen substantiële werkzaamheden verricht om dit sepot te bewerkstelligen. Omdat de rechtsbijstand in deze zaak niet noodzakelijk was, heeft [appellant] geen aanspraak op een vergoeding, aldus de raad.
Beroep
3.       De rechtbank heeft vooropgesteld dat uit het beleid van de raad volgt dat voor een strafzaak bij de politierechter in principe pas een toevoeging wordt verleend als een dagvaarding is uitgevaardigd. Tot dat moment wordt de rechtzoekende geacht zelfstandig voor zijn belangen op te komen. Tussen partijen is niet in geschil dat in de zaak waarvoor een vergoeding aan [appellant] is toegekend geen dagvaarding is uitgevaardigd. Uit het beleid van de raad volgt verder dat in een aantal uitzonderingssituaties toch een toevoeging kan worden verstrekt als nog geen dagvaarding is uitgevaardigd. De rechtbank is niet gebleken dat een van die situaties zich in dit geval heeft voorgedaan. Daarbij heeft de raad terecht opgemerkt dat dat de werkzaamheden voor de consultatiebijstand vallen onder eerder verstrekte piketvergoedingen. Tot slot is ook niet gebleken dat [appellant] substantiële werkzaamheden heeft verricht voor het bewerkstelligen van het sepot. De rechtbank volgt [appellant] dan ook niet in zijn standpunt dat de besluitvorming van de raad in strijd is met het door hem gevoerde beleid.
4.       De rechtbank heeft geen oordeel gegeven over het betoog van [appellant] dat het beleid van de raad niet aansluit op de praktijk en dat dit beleid daarom onredelijk is, omdat [appellant] dit voor het eerst op de zitting en daarom te laat heeft aangevoerd.
5.       De rechtbank is tot het oordeel gekomen dat de raad  de aan [appellant] toegekende vergoedingen terecht heeft ingetrokken.
Hoger beroep
6.       [appellant] kan zich met dit oordeel niet verenigen. In hoger beroep betoogt hij dat dat het beleid van de raad niet aansluit op de praktijk. Volgens [appellant] wordt van een strafrechtadvocaat verwacht dat hij al in een vroeg stadium rechtsbijstand verleent. [appellant] bestrijdt dat hij de raad in dit geval te vroeg heeft verzocht een toevoeging te verlenen en stelt zich op het standpunt dat hij substantiële werkzaamheden heeft verricht. De raad had de aan hem toegekende vergoeding niet mogen intrekken. De rechtbank heeft dit niet onderkend, aldus [appellant].
6.1.    De Afdeling stelt vast dat de raad aan [appellant] een vergoeding heeft toegekend voor door hem verrichte piketwerkzaamheden. [appellant] stelt zich op het standpunt dat hij in dit geval meer heeft gedaan dan hij in het kader van zijn piketdienst geacht werd te doen. Volgens [appellant] hebben zijn inspanningen ervoor gezorgd dat de strafzaak is geseponeerd. De Afdeling stelt vast dat het beleid van de raad ruimte biedt om een toevoeging te verlenen voor werkzaamheden die een advocaat verricht nog voordat een dagvaarding wordt uitgevaardigd, ook als de betreffende strafzaak uiteindelijk wordt geseponeerd mits de advocaat kan aantonen dat hij substantiële werkzaamheden heeft verricht om dit sepot te bewerkstelligen. Dit is naar het oordeel van de Afdeling een begrijpelijke en ook redelijke voorwaarde. Werkzaamheden die niet van substantiële aard zijn worden namelijk geacht onder de piketwerkzaamheden te vallen (en voor verrichte piketwerkzaamheden heeft de raad aan [appellant] al een vergoeding toegekend). Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat [appellant] niet heeft aangetoond dat hij substantiële werkzaamheden heeft verricht. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat de raad de aan [appellant] toegekende toevoeging kon intrekken.
Het betoog slaagt niet.
Slotsom
7.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
8.       De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.TH. Drop, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. Dijkshoorn, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
Uitgesproken in het openbaar op 18 mei 2022
735