ECLI:NL:RVS:2022:1447

Raad van State

Datum uitspraak
19 mei 2022
Publicatiedatum
19 mei 2022
Zaaknummer
202202764/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de Raad van State in hoger beroep tegen tijdelijke bewaring identiteitskaart vreemdeling

Op 8 september 2021 heeft de Dienst Terugkeer en Vertrek de identiteitskaart van de vreemdeling tijdelijk in bewaring genomen. De vreemdeling heeft op 14 oktober 2021 een verzoek ingediend bij de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om teruggave van zijn identiteitskaart, maar dit verzoek werd afgewezen. Vervolgens heeft de staatssecretaris op 26 november 2021 het bezwaar van de vreemdeling tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, heeft op 11 april 2022 het beroep van de vreemdeling tegen deze beslissing ongegrond verklaard. Hierop heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.A.M. Karsten, hoger beroep ingesteld bij de Raad van State.

De Raad van State heeft in zijn uitspraak van 19 mei 2022 geoordeeld dat het hoger beroep niet ontvankelijk is. Dit is gebaseerd op artikel 84 van de Vreemdelingenwet 2000, dat bepaalt dat er geen hoger beroep openstaat tegen een uitspraak van de rechtbank over besluiten of handelingen op grond van hoofdstuk 4 van deze wet. Aangezien het hoger beroep zich richtte tegen een uitspraak van de rechtbank over het tijdelijk in bewaring nemen van de identiteitskaart, is de Raad van State kennelijk onbevoegd om van het hoger beroep kennis te nemen. De rechtbank had ten onrechte vermeld dat hoger beroep mogelijk was bij de Raad van State. De staatssecretaris is niet verplicht om de proceskosten te vergoeden.

De uitspraak is gedaan door mr. H.J.M. Baldinger, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Verbeek, griffier. De beslissing is openbaar uitgesproken op 19 mei 2022.

Uitspraak

202202764/1/V1.
Datum uitspraak: 19 mei 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 11 april 2022 in zaak nr. 21/7090 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Op 8 september 2021 heeft de Dienst Terugkeer en Vertrek de identiteitskaart van de vreemdeling tijdelijk in bewaring genomen.
Op 14 oktober 2021 heeft de staatssecretaris een verzoek van de vreemdeling om teruggave van zijn identiteitskaart afgewezen.
Bij besluit van 26 november 2021 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 11 april 2022 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.A.M. Karsten, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       Op grond van artikel 84, aanhef en onder a, van de Vw 2000 staat in afwijking van artikel 8:104, eerste lid, van de Awb geen hoger beroep open tegen een uitspraak van de rechtbank over een besluit of handeling op grond van hoofdstuk 4.
2.       Omdat het hoger beroep zich richt tegen een uitspraak van de rechtbank over het tijdelijk in bewaring nemen van de identiteitskaart van de vreemdeling, als bedoeld in artikel 52, eerste lid, van de Vw 2000, opgenomen in hoofdstuk 4, is de Afdeling kennelijk onbevoegd van het hoger beroep kennis te nemen. Dat de rechtbank ten onrechte onder de uitspraak heeft vermeld dat bij de Afdeling hoger beroep kan worden ingesteld, maakt dit niet anders.
3.       De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart zich onbevoegd om van het hoger beroep kennis te nemen.
Aldus vastgesteld door mr. H.J.M. Baldinger, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Verbeek, griffier.
w.g. Baldinger
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Verbeek
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 mei 2022
574