ECLI:NL:RVS:2022:1462
Raad van State
- Hoger beroep
- N. Verheij
- J.Th. Drop
- J.M. Willems
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep van een transgender vreemdeling tegen de bewaring in Detentiecentrum Rotterdam
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een transgender vreemdeling tegen de beslissing van de rechtbank Den Haag, die op 8 december 2021 het beroep tegen de bewaring ongegrond verklaarde. De vreemdeling, geboren als man maar identificeert zich als vrouw, werd op 24 november 2021 in bewaring gesteld en geplaatst in Detentiecentrum Rotterdam, waar alleen mannen verblijven. De vreemdeling heeft in haar grief aangevoerd dat de rechtbank onvoldoende rekening heeft gehouden met haar gevoel van onveiligheid in het detentiecentrum, gezien haar genderidentiteit.
De Raad van State overweegt dat de staatssecretaris bij het aanwijzen van de plaats van bewaring rekening moet houden met de genderidentiteit van de vreemdeling. De staatssecretaris heeft aangegeven dat de vreemdeling op de Extra Zorg Afdeling van het detentiecentrum is geplaatst, wat volgens hem een beschermde omgeving is. De vreemdeling heeft tijdens een vertrekgesprek aangegeven dat een overplaatsing naar een detentiecentrum voor vrouwen niet nodig was. De Raad van State concludeert dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de bewaring niet onevenredig bezwarend is voor de vreemdeling.
Het hoger beroep wordt ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak is gedaan door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder leiding van voorzitter mr. N. Verheij, en de leden mr. J.Th. Drop en mr. J.M. Willems, in aanwezigheid van griffier mr. J. van de Kolk. De uitspraak is openbaar gedaan op 23 mei 2022.