ECLI:NL:RVS:2022:1462

Raad van State

Datum uitspraak
23 mei 2022
Publicatiedatum
23 mei 2022
Zaaknummer
202107853/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van een transgender vreemdeling tegen de bewaring in Detentiecentrum Rotterdam

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een transgender vreemdeling tegen de beslissing van de rechtbank Den Haag, die op 8 december 2021 het beroep tegen de bewaring ongegrond verklaarde. De vreemdeling, geboren als man maar identificeert zich als vrouw, werd op 24 november 2021 in bewaring gesteld en geplaatst in Detentiecentrum Rotterdam, waar alleen mannen verblijven. De vreemdeling heeft in haar grief aangevoerd dat de rechtbank onvoldoende rekening heeft gehouden met haar gevoel van onveiligheid in het detentiecentrum, gezien haar genderidentiteit.

De Raad van State overweegt dat de staatssecretaris bij het aanwijzen van de plaats van bewaring rekening moet houden met de genderidentiteit van de vreemdeling. De staatssecretaris heeft aangegeven dat de vreemdeling op de Extra Zorg Afdeling van het detentiecentrum is geplaatst, wat volgens hem een beschermde omgeving is. De vreemdeling heeft tijdens een vertrekgesprek aangegeven dat een overplaatsing naar een detentiecentrum voor vrouwen niet nodig was. De Raad van State concludeert dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de bewaring niet onevenredig bezwarend is voor de vreemdeling.

Het hoger beroep wordt ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak is gedaan door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder leiding van voorzitter mr. N. Verheij, en de leden mr. J.Th. Drop en mr. J.M. Willems, in aanwezigheid van griffier mr. J. van de Kolk. De uitspraak is openbaar gedaan op 23 mei 2022.

Uitspraak

202107853/1/V3.
Datum uitspraak: 23 mei 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 8 december 2021 in zaak nr. NL21.18592 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 24 november 2021 heeft de staatssecretaris de vreemdeling in bewaring gesteld.
Bij uitspraak van 8 december 2021 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. J. Hofstede, advocaat te Almelo, hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Overwegingen
1. De vreemdeling is transgender. De vreemdeling is geboren als man, maar identificeert zich als vrouw en heeft een gedeeltelijke medische transitie ondergaan.
De vreemdeling is op 24 november 2021 in bewaring gesteld. Zij is geplaatst in Detentiecentrum Rotterdam, waar alleen mannen verblijven.
De vreemdeling klaagt in de enige grief dat de rechtbank bij haar oordeel dat de bewaring niet onevenredig bezwarend is, onvoldoende gewicht heeft toegekend aan het gevoel van onveiligheid dat zij als transgender persoon ervaart in het detentiecentrum.
2. Bij de vreemdeling komt de genderidentiteit niet overeen met het geslacht als vermeld op haar identiteitsdocumenten. Dit enkele gegeven staat op zichzelf niet aan bewaring in de weg. In deze situatie mag van de staatssecretaris wel worden verwacht dat hij bij het aanwijzen van de plaats of ruimte voor de uitvoering van de bewaring de genderidentiteit zal respecteren, zodat hij niet alleen afgaat op het geslacht dat in het paspoort van de vreemdeling staat vermeld. Dit betekent dat hij in situaties als de onderhavige, dus bij transgender vreemdelingen, per geval naar een passende oplossing moet zoeken.
3. De staatssecretaris heeft in de schriftelijke uiteenzetting te kennen gegeven dat de vreemdeling binnen Detentiecentrum Rotterdam op de Extra Zorg Afdeling is geplaatst. Dat is volgens de staatssecretaris een beschermde omgeving waar de ingeslotene individueel wordt begeleid. Bovendien heeft de vreemdeling tijdens het vertrekgesprek van 17 december 2021 desgevraagd te kennen gegeven dat overplaatsing naar een detentiecentrum voor vrouwen niet nodig was. Gelet hierop heeft de rechtbank terecht overwogen dat de bewaring in het geval van de vreemdeling niet onevenredig bezwarend is. De grief faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. J.Th. Drop en mr. J.M. Willems, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. van de Kolk, griffier.
w.g. Verheij
voorzitter
w.g. Van de Kolk
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 mei 2022
347-981